Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1631, AWB - 18 _ 7797
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1631, AWB - 18 _ 7797
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 maart 2020
- Datum publicatie
- 17 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1631
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2451, Overig
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2453, Overig
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7797
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is op dit moment geen samenvatting beschikbaar omdat deze in beginsel niet geselecteerd is ter publicatie.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/7797
uitspraak van 30 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 3 augustus 2017 bij beschikking een rentevergoeding ex artikel 28c van de Invorderingswet (IW) van € 14 verleend.
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 19 november 2018 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.F.M.J. Verhoeven (hierna: gemachtigde), verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven, bijgestaan door [A] en namens de ontvanger, [ontvanger 1] en [ontvanger 2] .
Gemachtigde heeft voor de zitting, met dagtekening 27 januari 2020, een pleitnota toegezonden, welke (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij is verstrekt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De ontvanger heeft op 23 december 2016 een bezwaarschrift ontvangen waarin belanghebbende bezwaar maakt tegen de voldoening van belasting op aangifte en verzoekt om een teruggaaf belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM).
De ontvanger heeft met dagtekening 19 mei 2017 uitspraak op bezwaar gedaan waarin het bezwaar gegrond is verklaard en een teruggave wordt verleend.
De ontvanger heeft met dagtekening 3 augustus 2017 bij beschikking een rentevergoeding ex artikel 28c van de Invorderingswet (IW) (hierna: rentebeschikking) verleend.
Bij brief met dagtekening 7 september 2017 heeft gemachtigde van belanghebbende per e-mail bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking.
Het bezwaarschrift (zie 2.4) is eveneens per post ontvangen en voorzien van een datumstempel voor ontvangst op 20 september 2017 door de Centrale invoer Heerlen.
Bij brief van 15 augustus 2018 heeft de ontvanger zijn voornemen om uitspraak te doen kenbaar gemaakt. In deze brief schrijft hij onder andere:
" Horen in bezwaar
Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, hebt u het recht om gehoord te worden. Hiertoe verzoek ik u om binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief hierover contact met mij op te nemen (…)"
Bij brief van 9 oktober 2018 reageert de ontvanger op het uitblijven van een reactie zijn brief van 15 augustus 2018 (zie 2.6). De inhoud van deze brief luidt voor zover van belang als volgt:
"In mijn brief van 15 augustus 2018, kenmerk JAK 18/263, heb ik vermeld dat u recht hebt om gehoord te worden. Ik heb nog geen reactie van u mogen ontvangen.
Ik verneem graag van u of u een hoorgesprek wenst met betrekking tot het desbetreffende bewaarschrift. Uw antwoord ontvang ik graag uiterlijk 19 oktober 2018 per mail. Mijn e-mailadres is (…)
Als ik op dat moment geen reactie van u heb ontvangen, ga ik ervan uit dat u geen gebruik wenst te maken van het recht om gehoord te worden en zal ik uitspraak doen op het bezwaarschrift.
(…)"
Met dagtekening 12 november 2018 doet de ontvanger uitspraak op bezwaar en verklaart het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, is in geschil of de ontvanger de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden, zodat volgens gemachtigde terugwijzing moet plaatsvinden en inhoudelijk of artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in kennelijke strijd is met de bepalingen van het Unierecht.