Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2055, AWB - 17_5106 en 17_5107
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2055, AWB - 17_5106 en 17_5107
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 mei 2020
- Datum publicatie
- 8 september 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:2055
- Zaaknummer
- AWB - 17_5106 en 17_5107
Inhoudsindicatie
Art. 4, lid 2, onder a, Wet OB
Belanghebbende is een vennootschap onder firma met als enige vennoten een (in gemeenschap van goederen gehuwd) echtpaar. Het echtpaar heeft een woon-/werkpand gebouwd en mede gebruikt in het kader van belanghebbendes onderneming. Belanghebbende heeft de volledige aftrek van de voorbelasting ten aanzien van de bouwkosten van het pand geclaimd en genoten. In de onderhavige jaren wenst belanghebbende geen rekening meer te houden met het privégebruik van het pand.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende voor het privégebruik van het woongedeelte in het pand door omzetbelasting verschuldigd blijft. Belanghebbende had de keuze om het (gehele) pand als zodanig te bestemmen voor bedrijfsdoeleinden. Belanghebbende heeft die keuze kenbaar gemaakt door alle omzetbelasting ter zake van de bouw van het pand in aftrek te brengen. De Wet OB noch de Btw-richtlijn, voorzien in een mogelijkheid om op een dergelijke keuze terug te komen.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/5106 en BRE 17/5107
uitspraak van 1 mei 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. C.A.E. van der Poel)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 13 januari 2017 aangifte omzetbelasting gedaan over het tijdvak 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 naar een te betalen bedrag van € 1.200. Op 27 januari 2017 heeft belanghebbende dit bedrag voldaan. (zaaknummer BRE 17/5106)
De inspecteur heeft op 24 december 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 ten bedrage van € 1.627. (zaaknummer BRE 17/5107)
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte (1.1.1) en tegen de naheffingsaanslag (1.1.2). De inspecteur heeft de bezwaren bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 23 juni 2017 afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 18 juli 2017, ontvangen bij de rechtbank op 19 juli 2017, beroepen ingesteld. De beroepen zijn aangevuld bij brief van 27 juli 2020.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:
De heer [A] en mevrouw [B] (hierna: de vennoten) zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij oefenden met ingang van 1 januari 1998 voor gezamenlijke rekening en risico een bedrijf uit in de vorm van een maatschap. De maatschap is op 1 november 2009 omgezet in (voortgezet in de vorm van) een vennootschap onder firma (belanghebbende). De vennoten waren de enige maten in de maatschap en zijn de enige vennoten van belanghebbende.
Op een perceel aan [adres] te [vestigingsplaats] is voor rekening van de vennoten (echtgenoten) een woon-/werkpand (hierna: het pand) gebouwd. In 2008 is het pand in gebruik genomen. Het pand (onder andere de werkruimte in de woning) is mede gebruikt in het kader van de onderneming van de maatschap en (nadien) de vennootschap onder firma. Civielrechtelijk is het pand niet in de maatschap (of nadien de VOF) ingebracht. De rechtsvoorganger van belanghebbende, de maatschap (hierna eveneens aangeduid met: belanghebbende) heeft in de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in de jaren 2007 en 2008 de volledige aftrek van de voorbelasting ten aanzien van de bouwkosten van het pand geclaimd en genoten.
In de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 heeft belanghebbende geen rekening gehouden met het privégebruik van het pand. Aan belanghebbende is om die reden de onder 1.1.2 genoemde naheffingsaanslag opgelegd.
In de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016 heeft belanghebbende een bedrag van € 1.627 als privégebruik van het pand in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt (zie 1.1.1).
3 Geschil
In geschil is of het bezwaar tegen de voldoening op eigen aangifte en tegen de naheffingsaanslag terecht is afgewezen. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of voor het privégebruik van het woongedeelte in het pand door belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd ex artikel 4, lid 2, onder a, Wet OB. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.