Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2212, AWB - 17 _ 5799
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-05-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2212, AWB - 17 _ 5799
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 mei 2020
- Datum publicatie
- 8 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:2212
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 5799
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is momenteel geen samenvatting beschikbaar. Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/5799
uitspraak van 20 mei 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 4 april 2016 op aangifte een bedrag van € 222.525 aan overdrachtsbelasting voldaan (de voldoening). Belanghebbende heeft op 10 mei 2016 bezwaar gemaakt tegen de voldoening.
De inspecteur heeft, bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2017 de verschuldigde overdrachtsbelasting verminderd tot € 168.600, resulterend in een teruggaaf van overdrachtsbelasting met vergoeding van belastingrente.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 augustus 2017, ontvangen bij de rechtbank op 18 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota ingediend.
Met instemming van partijen heeft op 9 april 2020 een telefonische hoorzitting (zitting) plaatsgevonden, waarbij gelijktijdig de zaak met zaaknummer BRE 17/5798 is behandeld. Voor de daarbij betrokken personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft bij leveringsakte van 16 oktober 2000 de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak) in volle eigendom verkregen. De koopprijs van de onroerende zaak betrof NLG 19.235.389 (€ 8.728.638,98) exclusief omzetbelasting. Belanghebbende heeft de omzetbelasting van NLG 3.366.193,08 (€ 1.527.511) die bij de levering in rekening is gebracht geheel in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft bij deze verkrijging een beroep gedaan op toepassing van de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1990 (Wet BRV) (de samenloopvrijstelling).
Belanghebbende heeft op 11 april 2001 de economische eigendom van de onroerende zaak aan [A] ( [A] ) overgedragen.
Belanghebbende heeft op 18 januari 2016 de economische eigendom van de onroerende zaak verkregen van [A] (de terugverkrijging). In verband met de terugverkrijging heeft belanghebbende de in 1.1 vermelde overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Het geheven bedrag aan overdrachtsbelasting na uitspraak op bezwaar is gebaseerd op een (getaxeerde) maatstaf van heffing van € 2.810.000.
3 Geschil
In geschil is of overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van de terugverkrijging. Niet in geschil is dat het belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting zich heeft voorgedaan. Wel in geschil is of op grond van (primair) artikel 9, lid 4 van de Wet BRV dan wel (subsidiair) beleid de maatstaf van heffing verminderd moet worden tot nihil. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van het gehele bedrag aan overdrachtsbelasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.