Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3125, BRE - 19 _ 2646
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3125, BRE - 19 _ 2646
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 juli 2020
- Datum publicatie
- 8 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:3125
- Zaaknummer
- BRE - 19 _ 2646
Inhoudsindicatie
Vanwege de corona maatregelen is deze uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/2646
uitspraak van 15 juli 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 6 juni 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
Belanghebbende is, met voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 3 mei 2019 een auto, van het merk en type Mercedes-Benz E 240 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd op een parkeerplaats aan de Industriekade in Breda. In de Verordening Parkeerbelastingen Breda 2019 (hierna: Verordening) en het daarbij behorende Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen van de gemeente is de Industriekade in Breda aangewezen als een plaats waar van maandag tot en met zaterdag van 9:00 uur tot 20:00 uur tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Tijdens een controle op of omstreeks 19:16 uur is geconstateerd dat geen parkeerbelasting is betaald. Daarom is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 1,40 verhoogd met € 62,70 wegens kosten van de naheffing. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag onterecht aan hem is opgelegd. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat hij wel degelijk heeft betaald dan wel heeft willen betalen. Volgens belanghebbende heeft hij op 3 mei 2019 om 18:36 uur met zijn pinpas € 2,- bij de parkeerautomaat betaald en gaf de parkeerautomaat ook aan dat er is betaald met een parkeertijd tot 09:07 uur van de daaropvolgende dag. De afboeking van € 2,- om 18:36 uur blijkt uit het afschrift van zijn bankrekening, maar het betreffende bedrag is buiten zijn medeweten om direct weer op zijn bankrekening teruggeboekt. Verder betoogt belanghebbende dat de betaling mogelijk is mislukt door een technische storing aan de parkeerautomaat.
De heffingsambtenaar bestrijdt het standpunt van belanghebbende en voert het volgende aan. Belanghebbende had op het scherm van de automaat en de kwitantie kunnen zien dat de transactie was afgebroken en dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Het feit dat het betaalde bedrag per ommegaande op de bankrekening is teruggestort, wijst daarop. Dat het bedrag is teruggestort, blijkt ook duidelijk uit het afschrift van de bankrekening dat belanghebbende bij zijn bezwaarschrift heeft meegezonden. In een dergelijk geval geeft de parkeerautomaat (zichtbaar) aan dat de transactie is afgebroken en bovendien genereert de parkeerautomaat een kaartje waarop duidelijk vermeld staat dat de transactie is afgebroken. Het terugstorten is een actie die de bank verricht indien er sprake is van een afgebroken transactie, aldus de heffingsambtenaar. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer de bankpas te snel wordt terug getrokken uit de parkeerautomaat.
De rechtbank overweegt als volgt. Er zijn geen aanwijzingen dat er ten tijde van de door belanghebbende verrichte betalingshandeling een (technische) storing was aan de parkeerautomaat waardoor de betaling is mislukt. Uit het door belanghebbende overgelegde rekeningafschrift blijkt weliswaar dat het verschuldigde bedrag van € 2,- op 3 mei 2019 om 18:36 uur is afgeschreven, maar ook blijkt dat dat bedrag direct weer is teruggestort. De rechtbank acht aannemelijk dat de parkeerautomaat in geval van een mislukte betaaltransactie daarvan een melding weergeeft op het scherm en een kwitantie verstrekt waarop staat dat de transactie is afgebroken. Hoewel belanghebbende niet een dergelijke kwitantie heeft overgelegd, is gesteld noch gebleken dat belanghebbende de kwitantie niet zou hebben (kunnen) ontvangen. Onder deze omstandigheden had het voor belanghebbende daarom redelijkerwijs kenbaar moeten zijn dat hij geen parkeerbelasting had voldaan en mocht hij er niet vanuit gaan dat de betalingshandeling was geslaagd.
Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende de intentie heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, kan dit niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. Opzet of schuld zijn bij de niet-voldoening van parkeerbelasting geen vereiste voor de bevoegdheid om een naheffingsaanslag op te leggen. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Nu dat niet is gebeurd, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden gesteld dat geen parkeerbelasting is betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 15 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.