Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4350, AWB - 19 _ 2371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4350, AWB - 19 _ 2371

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 juni 2020
Datum publicatie
5 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:4350
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2371

Inhoudsindicatie

Vanwege de corona maatregelen is deze uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2371

uitspraak van 19 juni 2020

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats],

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 april 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder behandeling van het beroep ter zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

Belanghebbende heeft op 2 februari 2019 een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd in [plaats] aan [straat] . In de parkeerverordening en het daarbij horende aanwijzingsbesluit van de gemeente [plaats] is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle omstreeks 20:19 uur is geconstateerd dat dat de auto niet was aangemeld bij de parkeerautomaat of voor GSM-parkeren. Daarom is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,- verhoogd met € 62,- wegens kosten van de naheffing.

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

2.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hij stelt dat de parkeerbelasting niet is betaald, omdat sprake was van halen en brengen. P1 heeft niet goed gecommuniceerd en het systeem is onredelijk. Er heeft geen voorlichting door de gemeente plaatsgevonden. Een camera-auto zal geen rekening houden dat de bestuurder een bewoner aan het ophalen is. Er moet aan parkeerders een redelijke tijd worden gegund om aan hun verplichting te kunnen voldoen. Op deze manier kan willekeur ontstaan.

2.4.

De heffingsambtenaar stelt dat geen betaling van de parkeerbelasting had plaatsgevonden en dat de naheffingsaanslag op juiste gronden is opgelegd. De straat is aangewezen als straat waar parkeerbelasting verschuldigd is. Er is niet gebleken dat in de tijd dat bezoek arriveerde en weer vertrok (10 minuten) sprake was het in- en uitstappen van personen. Daarom dient de tijd dat gebruik gemaakt werd van dat parkeervak te worden aangemerkt als parkeren in de zin van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening parkeerbelasting 2019. Er moet terstond worden betaald. Dit geldt in elke omstandigheid. Er waren diverse parkeerautomaten in de buurt. Een parkeerder dient zich ten alle tijde op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften met betrekking tot het parkeren van een voertuig.

2.5.

De rechtbank overweegt dat de bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, rust op de heffingsambtenaar. De constatering van de verbalisant dat geen parkeerbelasting is betaald, kan toereikend zijn, maar geldt niet als onweerlegbaar bewijs. De belastingplichtige heeft de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Het tegenbewijs zal tot de conclusie moeten leiden dat hij desondanks aan de verplichting tot betaling van de parkeerbelasting heeft voldaan.

De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe het volgende.

Tussen partijen is niet in geschil dat de betreffende straat is aangewezen als betaald parkeerzone en dat dit met borden en parkeerautomaten in de omgeving is aangegeven.

Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1 van de Verordening parkeerbelasting 2019 van de gemeente [plaats] wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van parkeren maar van halen en brengen. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of sprake was van onmiddellijk in- of uitstappen als bedoeld in de Verordening. De rechtbank overweegt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- of uitstappen’ als bedoeld in de voormelde Verordening slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 16 juli 2003 (ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627) kan het gedurende 2 à 3 minuten op de parkeerplaats achterlaten van een auto niet worden begrepen onder in- en uitstappen. Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn.

Nu niet in geschil is dat belanghebbende ongeveer 10 minuten binnen is geweest bij de bewoners van de [straat] , is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake was het onmiddellijk in- en uitstappen van personen in de zin van voormelde Verordening, maar van parkeren. Nu vaststaat dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht aan hem opgelegd. De parkeerbelasting diende bij aanvang van het parkeren te worden voldaan voor de duur dat de auto daar aanwezig was. Dat geldt ook voor het parkeren voor korte duur met welke bedoeling dan ook.

Belanghebbende stelt nog dat sprake is van een slechte communicatie. De Gemeentewet en de Verordening zijn naar het oordeel van de rechtbank duidelijk. Een parkeerder dient zich ten alle tijde op de hoogte te stellen van de betreffende parkeervoorschriften. Als voor belanghebbende daarover onduidelijkheid bestond, had hij zich hieromtrent nader moeten (laten) informeren.

2.6

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.7

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier op 19 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier, rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.