Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5446, AWB - 19 _ 5700
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5446, AWB - 19 _ 5700
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 november 2020
- Datum publicatie
- 16 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:5446
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 5700
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting beschikbaar. De uitspraak is op verzoek gepubliceerd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/5700
uitspraak van 5 november 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 1 oktober 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door haar op aangifte afgedragen loonheffingen over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, in persoon van haar bestuurder [bestuurder] vergezeld van haar gemachtigde mr. E.J. Verspuij en zijn kantoorgenoot M.M.E. Hensen LL.M., verbonden aan Denote B.V. te Eindhoven, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2]
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende exploiteert een reclamebureau. Zij verricht activiteiten op het gebied van vormgeving en desktop-publishing, reclamedoeleinden en het verlenen van marketingondersteuning. In 2018 heeft belanghebbende haar werkzaamheden uitgebreid met activiteiten op het gebied van virtual reality.
Belanghebbende heeft met het personeel bestaande uit 30 medewerkers, inclusief twee stagiaires, een reis gemaakt naar [plaats] van vrijdag 8 juni 2018 tot en met zondag 10 juni 2018. Deze reis inclusief activiteiten, lunch en diner wordt hierna samen aangeduid als de reis.
De kosten van de reis zijn als volgt samengesteld:
Vliegtickets |
€ 14.675 |
Kosten accommodatie Villa VIK (incl. ontbijt) |
€ 9.085 |
Extra kosten correctie ticket |
€ 140 |
Transfer luchthaven en lunch Villa VIK |
€ 805 |
Inspiratiebezoek [attractie 1] |
€ 2.300 |
Diner 1e avond |
€ 1.592 |
Twizy Tour (incl. lunch) |
€ 5.358 |
Inspiratiebezoek LaqOmar met diner 2e dag en presentatie |
€ 4.213 |
Huur catamaran, training communicatievaardigheden en lunch |
€ 5.880 |
Transfer luchthaven |
€ 372 |
Totale kosten |
€ 44.420 |
Belanghebbende heeft in haar aangifte loonheffing over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 de kosten van de reis aangemerkt als kosten die vallen binnen de zogenoemde vrije ruimte en conform het door de inspecteur naar aanleiding van het verzoek om vooroverleg ingenomen standpunt een bedrag in verband met overschrijding van die vrije ruimte afgedragen. De afdracht in verband met de overschrijding van de vrije ruimte bedraagt € 35.060.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag van € 35.060 terecht is afgedragen. Daarbij is uitsluitend in geschil of op de kosten van de reis een gerichte vrijstelling als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) van toepassing is. De hoogte van de kosten en daarmee van de afdracht (als op de betreffende kosten geen gerichte vrijstelling van toepassing is) is niet in geschil.
Belanghebbende stelt dat gelet op het zakelijke karakter van de reis een gerichte vrijstelling van toepassing is op de kosten van de reis, de activiteiten en (het overgrote deel van) de verstrekte maaltijden. De inspecteur bestrijdt dit.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat met het verstrekken van de reis sprake is van loon in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet LB. In beginsel is dan loonbelasting verschuldigd over deze kosten, tenzij de kosten vallen onder een gerichte vrijstelling als opgenomen in artikel 31a, tweede lid, van de Wet LB. In dit artikel wordt (voor zover van belang) het volgende bepaald:
“De verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, wordt bepaald naar een tarief van 80%, met dien verstande dat deze vergoedingen en verstrekkingen worden verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met 1,2% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting wordt geheven, alsmede met vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, ter zake of in de vorm van:
a. vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder woon-werkverkeer:
1. indien het vervoer plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig, schip of ervoer vanwege de inhoudingsplichtige: tot de werkelijke kosten, met dien verstande dat de vermindering niet geldt voor vergoedingen ter zake van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige; (…)
b. tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een tijdelijk verblijf als bedoeld in onderdeel e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter.
c. onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking, (…)”
Op belanghebbende rust de bewijslast aannemelijk te maken dat een gerichte vrijstelling als bedoeld in onderdeel a, b of c van voornoemd artikel van toepassing is. Belanghebbende stelt hiertoe dat de kosten van de reis kwalificeren als zakelijke kosten in het kader van de dienstbetrekking. De doelstelling van de reis was volgens belanghebbende tweeledig, enerzijds wenste belanghebbende haar nieuwe activiteiten op het gebied van virtual reality te introduceren aan haar medewerkers, waarbij de focus lag op het verbeteren van de samenwerking en hen inspiratie te laten opdoen voor de uitbreiding van de marktpositie, en anderzijds het vieren van haar 25-jarig jubileum. Dit laatste maakt slechts een beperkt onderdeel uit van de reis. Voor de zakelijke elementen verwijst belanghebbende naar de door haar overgelegde stukken, waaronder hand-outs van presentaties, facturen en het programma van de reis. Uit de stukken valt op te maken dat er bezoeken zijn gebracht aan een aantal toeristische attracties, namelijk het huis van [attractie 1] , [attractie 2] , een [attractie 3] en het [attractie 4] Tijdens het bezoek aan het huis van [attractie 1] is een presentatie gegeven over citybranding, waar het eiland om bekend staat. Ook is er een twizy tour georganiseerd en een catamaran gehuurd. Bij beide activiteiten moesten opdrachten worden uitgevoerd gericht op communicatie en samenwerking. Dat toeristische trekpleisters onderdeel vormen van het programma neemt volgens belanghebbende niet weg dat deze activiteiten een zakelijk doel dienen en op de kosten daarvan dus een gerichte vrijstelling van toepassing is, aldus belanghebbende.
De inspecteur bestrijdt het zakelijke karakter van de reis. De inspecteur heeft aangevoerd dat de reis voornamelijk een recreatief karakter heeft, waarbij populaire bezienswaardigheden zijn bezocht en populaire toeristische activiteiten hebben plaatsgevonden. De inspecteur komt op basis van het programma en de aangeleverde documentatie tot de conclusie dat de zakelijke elementen een aan de personeelsreis ondergeschikt nevendoel zijn. Dat de reis bij het personeel is aangekondigd door de feestcommissie onderschrijft het recreatieve karakter volgens de inspecteur.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de reis een (overwegend) zakelijk karakter had. De reis is aangekondigd als een jubileumreis. In het reisblog waarin het programma wordt bekendgemaakt, is geen enkele vermelding van de zakelijke activiteiten die belanghebbende heeft aangevoerd. Daarbij heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat de werknemers niet doorbetaald hebben gekregen voor zover de reis op zaterdag en zondag heeft plaatsgevonden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het verblijf op [plaats] een tijdelijk verblijf is in de zin van artikel 31a, tweede lid onderdeel b, van de Wet LB. Het enkele gegeven dat het eiland [plaats] specifiek de belangstelling van belanghebbende had vanwege de citybranding, rechtvaardigt niet de conclusie dat het verblijf op [plaats] noodzakelijk was in het kader van de dienstbetrekking. Met betrekking tot de diverse geserveerde drie-gangen-diners, lunches en een wijnproeverij komt de rechtbank gezien het voorgaande eveneens tot het oordeel dat een meer dan bijkomstig zakelijk karakter ontbreekt. Belanghebbende heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat activiteiten bijdragen aan het onderhoud en de verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking, aangezien deze veelal van algemene en recreatieve aard zijn. Nu de rechtbank hiermee tot het oordeel komt dat het verblijf en de activiteiten geen zakelijk karakter hebben, geldt dit eveneens met betrekking tot het vervoer. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen van de gerichte vrijstellingen van toepassing is en het bedrag van € 35.060 in verband met de overschrijding van de vrije ruimte terecht is afgedragen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 5 november 2020 door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.