Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6779, AWB - 18 _ 601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-12-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:6779, AWB - 18 _ 601

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
25 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:6779
Zaaknummer
AWB - 18 _ 601
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36

Inhoudsindicatie

Bestuurdersaansprakelijkheid, artikel 36 Invorderingswet 1990.

Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting die zijn opgelegd aan de BV waarvan hij bestuurder is. De ontvanger was vanaf 11 mei 2012 op de hoogte van de betalingsonmacht van de BV. Voor de belastingschulden waarvoor gemeld had moeten worden voorafgaand aan 11 mei 2012 geldt het wettelijk vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur voor zover gesteld, in dit geval voor de naheffingsaanslagen loonheffing over de tijdvakken november 2011 tot en met februari 2012. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende daarvoor terecht aansprakelijk is gesteld. Voorts heeft de ontvanger aannemelijk gemaakt dat er vanaf mei 2015 sprake was van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daardoor is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld voor belastingschulden die zien op de tijdvakken vanaf maart 2015, nu dat tijdvak het oudste tijdvak was waarvoor geldt dat het uiterste moment van de melding binnen de periode vanaf mei 2015 valt.”

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/601

uitspraak van 31 december 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 10 augustus 2017 een beschikking aansprakelijkstelling, beschikkingsnummer: [beschikkingsnummer] , gezonden voor een bedrag van € 571.044 in verband met het onbetaald blijven van naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting, inclusief invorderingsrente, invorderingskosten en boetes, ten name van [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 september 2017 tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft bij brief met dagtekening 20 december 2017 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft de beschikking aansprakelijkstelling verminderd met het bedrag van de invorderingsrente, zijnde € 46.833. Voor het overige is de beschikking in bezwaar gehandhaafd. Na deze vermindering bedraagt de beschikking aansprakelijkstelling € 524.211.

1.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 26 januari 2018, ontvangen bij de rechtbank op 29 januari 2018, tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven voor een bedrag van € 46.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift met dagtekening 21 februari 2018 ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 23 september 2020 een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [B.V. 2] . [B.V. 2] houdt de helft van de aandelen in [B.V. 1] . [B.V. 2] is sinds 27 oktober 2011 één van de twee bestuurders van [B.V. 1] . Belanghebbende is middellijk bestuurder van [B.V. 1] .

2.2.

[B.V. 1] heeft vanaf 2011 tot en met 2015 een negatief bedrijfsresultaat behaald en er was gedurende deze periode (en daarna) sprake van openstaande belastingschulden. In dat kader hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en [B.V. 1] op onder meer 27 juli 2011, op 31 augustus 2011 en op 15 mei 2012. De ontvanger heeft ter zitting aangegeven op 11 mei 2012 op de hoogte te zijn gekomen van de betalingsonmacht van [B.V. 1] .

De betrokken belastingaanslagen

2.3.

[B.V. 1] heeft over de tijdvakken november 2011 tot en met januari 2017 naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd gekregen.

2.4.

[B.V. 1] heeft over de tijdvakken maart 2012 tot en met januari 2017 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd gekregen. Voorts is door de Belastingdienst eind 2014 een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [B.V. 1] . Als gevolg daarvan zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting inclusief boetes opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2011 aan [B.V. 1] . Het gaat klaarblijkelijk om de naheffingsaanslagen met aanslagnummers eindigend op F010502, F011501 en F019501.

De aansprakelijkstelling

2.5.

Begin 2017 is in het kader van de openstaande loonheffing- en omzetbelastingschulden van [B.V. 1] onderzoek gedaan naar de aansprakelijkheid van de bestuurders op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). De conclusies zijn neergelegd in het rapport met dagtekening 27 januari 2017 (hierna: het rapport). De gemachtigde van belanghebbende heeft dit rapport eerst kort na het hoorgesprek op 19 oktober 2017 ontvangen.

2.6.

Bij beschikking heeft de ontvanger belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 571.044 inclusief rente, boetes en invorderingskosten in verband met de onbetaald gebleven belastingschulden van [B.V. 1] . De belastingschulden betreffen (het niet-betaalde deel van) de in 2.3 en 2.4 vermelde belastingaanslagen. Bij uitspraak op bezwaar is de beschikking verminderd tot € 524.211.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de loonheffing- en omzetbelastingschulden van [B.V. 1] op grond van artikel 36 van de IW 1990. De ontvanger heeft ter zitting verklaard de aansprakelijkstelling te beperken tot de loonheffing en omzetbelasting. Het beroep is daarom reeds gegrond voor zover het gaat om andere posten waarvoor eerder conform de vermelding in de beschikking aansprakelijk is gesteld, zoals de boetes en de invorderingskosten.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de beschikking in zoverre dat alleen het bedrag aan niet-betaalde loonheffing en omzetbelasting resteert in de aansprakelijkstelling.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing