Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:842, AWB - 19 _ 1900
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:842, AWB - 19 _ 1900
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 februari 2020
- Datum publicatie
- 17 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:842
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 1900
- Relevante informatie
- Wet op de bedrijveninvesteringszones [Tekst geldig vanaf 01-01-2015] art. 1
Inhoudsindicatie
BIZ-bijdrage. Artikel 1, eerste lid, van de Wet BIZ.
De rechtbank oordeelt dat de besteding van de BIZ-gelden valt binnen de ruime doelstelling van de Wet BIZ. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet BIZ, blijkt dat sprake is van een verruiming van de doelstelling in de Wet BIZ ten opzichte van de doelstelling in de Experimentenwet BI-zones (die gold tot 1 januari 2015). Niet aannemelijk is dat de activiteiten geheel of nagenoeg geheel zijn gericht op een bepaald individueel belang of uitsluitend het commerciële belang van bepaalde ondernemers of van derden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat de draagvlakmeting niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1900
uitspraak van 20 februari 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam] V.O.F., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 15 maart 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag bijdrage Bedrijven Investeringszone centrum Oosterhout over het belastingjaar 2018.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [naam] vergezeld van [naam] , en namens de heffingsambtenaar, [naam] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te Oosterhout (hierna: het pand). Zij drijft hierin een café onder de naam “ [naam] ”. Aan haar is met dagtekening 31 mei 2018 een aanslag bijdrage Bedrijven Investeringszone (BIZ) centrum Oosterhout opgelegd over het belastingjaar 2018 van € 352,75.
De raad van de gemeente Oosterhout heeft op 24 oktober 2017 de Verordening Bedrijveninvesteringszone Binnenstad Oosterhout 2018 (hierna: de BIZ-verordening) vastgesteld. Artikel 2, tweede lid, van deze BIZ-verordening, luidt als volgt:
“2. De BIZ-Bijdrage wordt geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.”
Daarnaast is in artikel 14 eerste lid van de BIZ-verordening bepaalt:
“1. De subsidie wordt jaarlijks door het college verleend aan de Stichting Bedrijveninvesteringszone Binnenstad Oosterhout voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. De subsidie wordt verleend op een daartoe gedane aanvraag, die vergezeld moet gaan van de in de uitvoeringsovereenkomst genoemde stukken.”
Op 8 september 2017 is de Stichting Bedrijveninvesteringszone Binnenstad Oosterhout opgericht (hierna: de Stichting). De Stichting en de gemeente Oosterhout hebben een uitvoeringsovereenkomst Bedrijveninvesteringszone binnenstad Oosterhout (hierna: de Uitvoeringsovereenkomst) opgesteld. Op grond van artikel 5 van de Uitvoeringsovereenkomst is de Stichting verplicht zich te richten op de belangenbehartiging van ondernemers en vastgoedeigenaren gevestigd in de gebieden waarop de BIZ-belasting ziet en op de realisatie van de activiteiten zoals vastgelegd in het activiteitenplan.
Het activiteitenplan dat in september 2017 is opgesteld, bevat de volgende begrotingsposten ten aanzien van de BIZ-gelden, afkomstig van ondernemers:
Uitgaven |
2018-2020 |
Beheerskosten |
|
1. secretariële ondersteuning en communicatie ondernemers (winkels en horeca) |
€ 6.750 |
Operationele kosten |
|
1. Evenementen |
€ 25.000 |
2. Marketing promotie en externe communicatie |
€ 5.000 |
3. Sfeer en beleving |
€ 10.000 |
4. (nieuwe) services |
€ 4.000 |
5. Visieontwikkeling en beleidsvorming |
€ 1.000 |
6. Schoon, heel en veilig |
€ 2.000 |
7. Branchering en leegstand |
€ 1.000 |
8. Bereikbaarheid en parkeren |
€ 3.250 |
9. Monitoring |
€ 2.000 |
10. Interne communicatie |
€ 3.000 |
Subtotaal |
€ 56.250 |
Onvoorzien/Nader te bestemmen (2%) |
€ 1.000 |
TOTALE KOSTEN |
€ 65.000 |
Na afloop van het jaar 2018 is door de Stichting een jaarverslag opgesteld waarin per thema, zoals genoemd in de begroting (2.4), wordt beschreven waaraan de BIZ-gelden uiteindelijk zijn besteed. Dit jaarverslag bevat tevens een grootboekoverzicht van de uitgaven in 2018.
Tussen partijen is in geschil is of de aanslag BIZ-bijdrage centrum Oosterhout terecht is opgelegd.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de BIZ-bijdrage niet voor de juiste doelen is aangewend. De BIZ-gelden komen volgens haar alleen maar ten goede aan enkele ondernemers. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan toegevoegd dat de feitelijke besteding van de BIZ-gelden, afwijkt van hetgeen is aangegeven in het activiteitenplan (zie 2.4). Daarnaast stelt zij dat de draagvlakmeting voorafgaand aan het invoeren van de BIZ-bijdrage niet juist is uitgevoerd. Belanghebbende heeft een aangetekend verzonden stembiljet voor de draagvlakmeting ontvangen, maar stelt zich op het standpunt dat zij nooit heeft getekend voor ontvangst. Dit maakt de stemprocedure volgens haar onbetrouwbaar. Ten slotte stelt belanghebbende geen profijt te hebben van de activiteiten die van de BIZ-gelden worden georganiseerd en dat zij door het invoeren van de BIZ-bijdrage wordt gedwongen om samen te werken met onbetrouwbare partijen. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat zij geen vertrouwen heeft in de uitvoerders en controleurs van de BIZ-bijdrage.
De heffingsambtenaar stelt dat de besteding van de BIZ-bedragen valt binnen de wettelijke doelbinding zoals in de Wet BIZ en de BIZ-verordening is bepaald. De BIZ- bijdrage dient het gezamenlijk belang van de ondernemers en het algemene belang in het BIZ-gebied. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar dat de draagvlakmeting correct is uitgevoerd.
Doelstelling Wet BIZ
In artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Bedrijveninvesteringszones (hierna: Wet BIZ) is bepaald dat de gemeenteraad onder de naam BIZ-bijdrage een belasting kan instellen ter zake van binnen een bepaald gebied in de gemeente (BI-zone) gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Volgens het tweede lid van dit artikel is de BIZ-bijdrage een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid of de veiligheid in de BI-zone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BI-zone.
De Wet BIZ is op 1 januari 2015 ingevoerd. Daaraan voorafgaand was de Experimentenwet BI-zones (hierna Experimentenwet) van kracht. De doelstelling van de BIZ-bijdrage is anders geformuleerd in de Wet BIZ dan in de Experimentenwet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel strekkende tot invoering van de Wet BIZ is daarover, voor zover hier van belang, het volgende geschreven (Kamerstukken II 2013-4, 33 917, nr. 3, Memorie van Toelichting ):
“ 4. Wijzigingen ten opzichte van de Experimentenwet”
(…)In de Experimentenwet is bepaald dat de BIZ-bijdrage een belasting is die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. Uit de evaluatie, maar ook uit de reacties van de internetconsultatie is gebleken dat deze doelstelling in de praktijk als onnodig knellend werd ervaren. Dit heeft dan ook aanleiding gegeven voor te stellen de doelstelling van de BIZ-bijdrage aan te passen.(..)
5. Soort activiteiten BIZ
De BIZ-heffing dient zowel het gezamenlijke belang van de ondernemers als het algemene belang. Het feit dat deze belangen gelijk oplopen geeft de gewenste synergie in de zone en is tevens de rechtvaardiging voor instelling van een BIZ en de daarbij behorende gemeentelijke betrokkenheid. (..)
Activiteiten die uitsluitend een bepaald individueel belang, of uitsluitend het commerciële belang van bepaalde ondernemers dienen kunnen niet worden aangemerkt als het per definitie bredere publieke belang dat de BIZ-bijdrage beoogt te faciliteren. De heffing en de daarbij horende dwang en betrokkenheid van de gemeente worden gerechtvaardigd doordat het bredere publiek belang er ook bij gebaat is. (..)
8. Internetconsultatie
(..) Er bestaat zowel bij ondernemers als bij gemeenten veel behoefte om de doelstelling van de BIZ te verruimen en om tevens meer helderheid te krijgen wat in artikel 1, tweede lid, onder een mede publiek belang moet worden verstaan. Daarom is ervoor gekozen om, naast het handhaven van leefbaarheid, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit, <<een ander mede publiek belang>> te vervangen [d]oor <<economische ontwikkeling>>. Hierdoor wordt meer duidelijkheid geschapen in welke richting wordt gedacht. Zo kunnen activiteiten die zich richten op economische ontwikkeling, zoals gebiedspromotie door de BIZ, worden gefinancierd.(..)
II. ARTIKELEN
Artikel 1
Eerste en tweede lid
(..) Ten opzichte van de tekst in de Experimentenwet is in lid 2 <<een ander mede publiek belang>> vervangen door <<economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone>>. Dat het begrip <<publiek belang>> niet langer expliciet terugkomt als criterium waarmee bepaald kan worden of een bepaalde activiteit gefinancierd kan worden met de opbrengst van een BIZ-heffing wil niet zeggen [dat] dit begrip niet langer een rol speelt. Door te bepalen dat de opbrengsten van de BIZ-bijdrage uitsluitend gebruikt kunnen worden voor activiteiten in de openbare ruimte die een positieve bijdrage aan de leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone wordt geborgd dat deze publieke belangen een rol blijven spelen. Activiteiten in de openbare ruimte die de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone bevorderen of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone verbeteren worden geacht in het publiek belang te zijn.
De activiteiten moeten plaatsvinden in de openbare ruimte of op het internet. Deze activiteiten kunnen in principe ook buiten de bedrijveninvesteringszone worden ontplooid, mits ze gericht zijn op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.”
De rechtbank stelt voorop dat uit de hiervoor opgenomen overwegingen uit de parlementaire geschiedenis (zie 2.10), blijkt dat er sprake is van een verruiming van de doelstelling in de Wet BIZ ten opzichte van de doelstelling in de Experimentenwet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3425), ten aanzien van de doelstelling zoals deze gold in de Experimentenwet, als volgt overwogen:
“2.3.3. (..) In verband daarmee is het voorschrift van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet “bewust tamelijk ruim geformuleerd” (Kamerstukken II 2007/08, 31 430, nr. 6, blz. 7). Bij de behandeling van het wetsvoorstel is als illustratie genoemd dat het aanbrengen van kerstverlichting, als aanvulling op door de gemeente verzorgde activiteiten, om het hele ondernemingsgebied onder de aandacht te brengen, valt te beschouwen als een activiteit waarmee mede een publiek belang wordt gediend (Handelingen II 2008/09, blz. 265).
Gelet op deze toelichtingen is de wetgever ervan uitgegaan dat activiteiten die de aantrekkelijkheid van een winkelgebied voor het winkelend publiek vergroten en daarmee bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardig winkelgebied, voldoen aan de eis van artikel 1, lid 2, van de Experimentenwet dat die activiteiten zijn gericht op een ‘mede publiek belang’. Een ‘mede publiek belang’ ontbreekt pas indien de activiteit in de openbare ruimte geheel of nagenoeg geheel is gericht op de particuliere belangen van één of meer ondernemers of van derden.”
Op grond van de hiervoor geciteerde overweging uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat de doelstelling, zoals deze gold ten tijde van de Experimentenwet, ruim moest worden opgevat. Nu de Wet BIZ een verruiming van de doelstelling bevat ten opzichte van de Experimentenwet, is de rechtbank van oordeel dat hetzelfde geldt voor de interpretatie van de doelstelling in de Wet BIZ. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de kosten die worden genoemd in de begroting van het activiteitenplan (zie 2.4) vallen onder de ruime doelstelling van de Wet BIZ. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet aannemelijk is dat de activiteiten zoals vermeld in de begroting geheel of nagenoeg geheel zijn gericht op een bepaald individueel belang of uitsluitend het commerciële belang van bepaalde ondernemers of van derden.
De stelling van belanghebbende dat de feitelijke besteding van de BIZ-gelden in 2018 afwijkt van de begroting verandert het oordeel van de rechtbank niet. Gelet op de vaststelling van de bestedingen in het jaarverslag (zie 2.5) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de BIZ-gelden feitelijk aan iets anders zijn besteed dan aan de doelen die in de begroting zijn genoemd (2.4). De enkele stelling van belanghebbende is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de gelden ergens anders aan besteed zijn, nu die stelling geen steun vindt in de stukken. Ook de stelling van belanghebbende dat zij geen profijt heeft van de activiteiten die van de BIZ-gelden worden georganiseerd, baat haar niet. Alleen activiteiten die uitsluitend een bepaald individueel belang, of uitsluitend het commerciële belang van bepaalde ondernemers dienen kunnen niet worden aangemerkt als het bredere publieke belang dat de BIZ-bijdrage beoogt te faciliteren. De rechtbank acht niet aannemelijk dat daarvan sprake is (geweest).
Draagvlakmeting
Artikel 4, eerste lid, van de Wet BIZ bepaalt dat de verordening waarbij de BIZ-bijdrage wordt ingesteld pas in werking treedt nadat gebleken is van voldoende steun onder de bijdrageplichtigen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders elke bijdrageplichtige in de gelegenheid stelt zich schriftelijk vóór of tegen inwerkingtreding uit te spreken.
Artikel 5 van de Wet BIZ bepaalt als volgt:
“1. Van voldoende steun is sprake indien na toepassing van artikel 4 blijkt dat:
-
ten minste de helft van de bijdrageplichtigen zich vóór of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken,
-
ten minste tweederde deel daarvan zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken, en
-
de som van de WOZ waarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van onroerende zaken in gebruik bij danwel in eigendom van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken vóór inwerkingtreding hoger is dan de som van de WOZ waarden in gebruik bij danwel in eigendom van bijdrageplichtigen die zich hebben uitgesproken tegen inwerkingtreding.
2. 2. In afwijking van het eerste lid blijkt reeds van voldoende steun indien voldaan wordt aan de criteria, bedoeld in dat lid, onder a en b, indien de verordening voorziet in heffing van een voor iedere bijdrageplichtige gelijk bedrag als bedoeld in artikel 2, zesde lid.
3. Indien de BIZ-bijdrage wordt geheven van eigenaren en gebruikers als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, wordt degene die zowel gebruiker als eigenaar is van een bepaalde onroerende zaak in beide hoedanigheden betrokken bij de vaststelling of sprake is van voldoende steun en is, onverminderd het eerste lid, pas sprake van voldoende steun indien:
-
ten minste de helft van de gebruikers en ten minste de helft van de eigenaren zich voor of tegen inwerkingtreding heeft uitgesproken, en daarvan
-
ten minste de helft van de gebruikers en ten minste de helft van de eigenaren zich vóór inwerkingtreding heeft uitgesproken.”
Belanghebbende stelt dat zij het stembiljet voor de BIZ-bijdrage, dat is verzonden per aangetekende post, heeft ontvangen, maar dat zij niet voor de ontvangst daarvan heeft getekend. Uit informatie van PostNL blijkt dat er wel een handtekening voor ontvangst van het stembiljet is gezet. Volgens belanghebbende is dit echter niet haar handtekening en heeft zij niemand anders voor ontvangst laten tekenen. Op grond van het voorgaande gaat belanghebbende er vanuit dat hetzelfde bij meerdere stemgerechtigden is gebeurd en stelt zij dat de stemprocedure ongeldig moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende het stembiljet om zich uit te spreken vóór of tegen inwerkingtreding van de BIZ-bijdrage heeft ontvangen en dat zij haar stem ook daadwerkelijk geldig heeft gemaakt. Op grond van de Wet BIZ is het niet vereist dat het stembiljet per aangetekende post aan bijdrageplichtigen wordt verzonden. De enkele stelling van belanghebbende dat het verzenden van het stembiljet bij andere bijdrageplichtigen mis is gegaan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om dit aannemelijk te achten. Ten slotte is de uitslag van de draagvlakmeting door de notaris op een juiste wijze gecontroleerd en vastgelegd in een proces-verbaal. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende in overeenstemming met artikel 4, tweede lid, van de Wet BIZ in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk vóór of tegen de inwerkingtreding uit te spreken. Niet aannemelijk is dat de draagvlakmeting niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat zij door de BIZ-bijdrage wordt gedwongen om samen te werken met onbetrouwbare partijen, overweegt de rechtbank dat uit de stukken niet is gebleken dat er aanleiding is om aan de deskundigheid van de uitvoerders en controleurs van de BIZ-bijdrage te twijfelen. Deze stelling van belanghebbende slaagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.