Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1200, AWB - 17 _ 8249

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1200, AWB - 17 _ 8249

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 maart 2021
Datum publicatie
30 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1200
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8249

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is in verband met het corona virus openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Derhalve is er op dit moment geen samenvatting beschikbaar.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/8249

uitspraak van 12 maart 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De inspecteur heeft met dagtekening 11 november 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 147.867. Voorts is bij beschikking belastingrente van € 5.339 in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2017 de naheffingsaanslag verminderd tot € 106.836 en de belastingrente tot 3.857.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 december 2017, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, [gemachtigde 1] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [gemachtigde 2] , [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft bij akte van levering van 27 oktober 2015 van [BV 1] (hierna: de verkoper) het voortdurend recht van erfpacht (hierna: het erfpachtrecht) verkregen van een perceel grond met opstallen, gelegen aan [adres] (hierna: het erfpachtgoed). De opstallen bestaan uit een kantoorgebouw, restaurant met bijbehorend terras en een half verdiepte parkeergarage met 20 parkeerplaatsen en inpandige fietsenstalling. De koopprijs bedroeg € [bedrag] .

2.2.

Het erfpachtgoed is niet gesplitst in appartementsrechten. Er is geen sprake van juridische zelfstandigheid van delen van het erfpachtgoed. Het erfpachtgoed bestaat uit drie paviljoens die aan de achterkant op de begane grond en op de eerste verdieping zijn verbonden door een gemeenschappelijke gang. Deze gang biedt een aanbod van verschillende gemeenschappelijke faciliteiten, zoals vergaderruimtes, werkplekken, een pantry, zithoeken en toiletruimtes. De openbare horecavoorziening met flexplekken maakt onderdeel uit van de paviljoens. Voorts bevindt zich op de begane grond een gedeelde receptie en een ontvangst-/wachtruimte. De drie paviljoens worden verhuurd aan zeven verschillende huurders die door middel van een keycard toegang kunnen krijgen tot hun eigen gehuurde gedeelte (via een druppel). Water, warmte en wifi zijn centraal geregeld en worden collectief afgerekend pro rato, aan de hand van verhuurd oppervlak. Er is één centrale brandmeldinstallatie en voor alle huurders is sprake is van één dezelfde vluchtroute. De luchtbehandelingsinstallatie, de gebouwbewakingsinstallatie en de noodstroominstallatie zijn eveneens gemeenschappelijk.

2.3.

De eerste verdieping van paviljoen 1 (hierna: unit 5) wordt verhuurd aan [BV 2] . De huurovereenkomst is door huurder getekend op 16 oktober 2014. De ingangsdatum van de huur is 1 januari 2015. De huurder heeft het gehuurde op 15 maart 2015 betrokken. Op 25 november 2014 is de bankgarantie afgegeven en op 13 januari 2015 heeft de eerste huurbetaling plaatsgevonden. De huurder heeft in 2014 reeds toegang verkregen tot het gehuurde ten behoeve van inrichtingswerkzaamheden. In 2014 is ook reeds opdracht gegeven voor de inbouwwerkzaamheden en het plaatsen van een mezzanine/entresol. Deze werkzaamheden zijn ook in 2014 gestart.

2.4.

In de akte van levering hebben partijen een beroep gedaan op toepassing van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) en op toepassing van artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) ((hierna: de samenloopvrijstelling).

2.5.

De verkoper heeft voorafgaand aan de levering van het erfpachtgoed overleg gehad met de inspecteur. Deze heeft op 22 oktober 2015 het standpunt ingenomen dat artikel 37d Wet OB van toepassing is op de levering.

2.6.

Belanghebbende heeft geen overdrachtsbelasting op aangifte voldaan ter zake van de verkrijging van het erfpachtrecht.

2.7.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de samenloopvrijstelling ten onrechte is toegepast op unit 5 en heeft met dagtekening 11 november 2016 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 147.867 opgelegd. Tevens is daarbij bij beschikking belastingrente van € 5.339 in rekening gebracht.

2.8.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2017 is de naheffingsaanslag verminderd naar € 106.836 en de beschikking belastingrente naar € 3.857. De vermindering heeft plaatsgevonden omdat in de grondslag van de naheffingsaanslag ten onrechte ook de gemeenschappelijke ruimtes (naar rato) waren betrokken.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd ten aanzien van de verkrijging van het erfpachtgoed.

Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

  1. Dient voor de toepassing van de samenloopvrijstelling het erfpachtgoed als één complex te worden beschouwd? Zo nee:

  2. Heeft de eerste ingebruikname van unit 5 vóór 1 januari 2015 plaatsgevonden?Zo nee:

  3. Heeft de inspecteur de heffingsgrondslag juist berekend?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en beschikking, subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 95.556, meer subsidiair tot € 106.621, en dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Vergoeding van immateriële schade

6 Proceskosten

7 Beslissing