Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1458, BRE 19/5719 en 19/5720, 19/5724 t/m 19/5730 en 20/72
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1458, BRE 19/5719 en 19/5720, 19/5724 t/m 19/5730 en 20/72
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 maart 2021
- Datum publicatie
- 10 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:1458
- Zaaknummer
- BRE 19/5719 en 19/5720, 19/5724 t/m 19/5730 en 20/72
Inhoudsindicatie
(Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2013 t/m 2017, artikel 27e AWR.
De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek opstellingen gemaakt van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende over de jaren 2013 t/m 2015. De inspecteur heeft in de navorderingsaanslagen 2013 t/m 2015 het kastekort zoals dat uit de opstelling volgt in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. Bij de opstellingen heeft de inspecteur de methode gebruikt waarbij hij het totaal van de ontvangsten en de uitgaven in kaart heeft gebracht, dus niet alleen de contante ontvangsten en uitgaven maar ook de ontvangsten en uitgaven per bank. De aanslagen over 2016 en 2017 heeft hij opgelegd op grond van een schatting van het inkomen op basis van het uitgangspunt dat het aangegeven inkomen onvoldoende is om in het levensonderhoud te voorzien. Dit heeft hij niet verder onderbouwd, anders dan uit te gaan van Nibud gegevens en zonder verder onderzoek te doen. De rechtbank heeft kanttekeningen geplaatst bij de opstellingen en heeft te veel twijfels over de wijze van toepassing van de gebruikte methode door de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de opstellingen daarmee onvoldoende adequaat om als bewijs te kunnen dienen voor een ROW-correctie. Dit betekent dat de ROW-correcties komen te vervallen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/5719 en 19/5720, BRE 19/5724 tot en met 19/5730 en BRE 20/72
uitspraak van 24 maart 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 7 november 2019 op de bezwaren van belanghebbende tegen de volgende aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen en de daarbij afgegeven beschikkingen vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente:
- over het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.187, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.37.01, een vergrijpboete van € 9.595 en belastingrente van € 3.804.
- over het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 50.853, aanslagnummer [aanslagnummer] .W.37.01.4, en belastingrente van € 515.
- over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.228, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.47.01, een vergrijpboete van € 19.227 en belastingrente van € 6.084.
- over het jaar 2014 een navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 51.414, aanslagnummer [aanslagnummer] .W.47.01.4, en belastingrente van € 396.
- over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.295, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.57.01, een vergrijpboete van € 3.726, en belastingrente van € 880.
- over het jaar 2015 een navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 33.242, aanslagnummer [aanslagnummer] .W.57.01.4, en belastingrente van € 166.
- over het jaar 2016 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.494, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.66.01, een vergrijpboete van € 2.679 en belastingrente van € 425.
- over het jaar 2016 een aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 30.000, aanslagnummer [aanslagnummer] .W.66.01.4, en belastingrente van € 131.
- over het jaar 2017 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.494, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.76.01, een vergrijpboete van € 2.624 en belastingrente van € 207.
- over het jaar 2017 een aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 30.000, aanslagnummer [aanslagnummer] .W.76.01.4, en belastingrente van € 63.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. T.P. Boer, verbonden aan Boer & van Wees advocaten te Arnhem, namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , en namens de ontvanger, [ontvanger] .
Ter zitting is tevens het beroep in de zaak met zaaknummer BRE 19/6067 met de ontvanger als verwerende partij aan de orde geweest. Het beroep is door belanghebbende ter zitting ingetrokken.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar behoudens de beslissing om geen kostenvergoeding toe te kennen;
- -
-
vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013, 2014 en 2015, alsmede de daarbij afgegeven beschikkingen belastingrente;
- -
-
vermindert de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en 2017 tot nihil en vermindert de daarbij afgegeven beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
verhoogt de verliesbeschikkingen voor het jaar 2016 en 2017 tot elk € 2.506;
- -
-
vernietigt alle boetebeschikkingen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.003;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 95 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Feiten
Belanghebbende woont in [plaats] samen met zijn partner. De partner is vanaf 11 juli 2013 ingeschreven op hetzelfde adres. Er is geen sprake van fiscaal partnerschap.
Belanghebbende heeft zijn aangiften IB/PVV en Zvw 2013 tot en met 2017 voor zover van belang als volgt gedaan:
Jaar |
Resultaat uit overige werkzaamheden |
Inkomsten eigen woning |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Bijdrage-inkomen |
2013 |
€ 4.813 |
-€ 3.075 |
€ 1.738 |
€ 4.813 |
2014 |
€ 5.040 |
-€ 2.819 |
€ 2.221 |
€ 5.040 |
2015 |
€ 4.275 |
-€ 2.948 |
€ 1.327 |
€ 4.274 |
2016 |
€ 0 |
-€ 2.506 |
-€ 2.506 |
€ 0 |
2017 |
€ 0 |
-€ 2.506 |
-€ 2.506 |
€ 0 |
De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 tot en met 2015 conform de aangiften opgelegd.
Naar aanleiding van een onderzoek heeft de inspecteur een controlerapport opgesteld en opstellingen gemaakt van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende in de jaren 2013, 2014 en 2015 (de opstellingen). De inspecteur heeft geconcludeerd dat belanghebbende meer inkomsten uit overige werkzaamheden heeft genoten dan hij heeft aangegeven (de ROW-correctie).
Met dagtekening 14 mei 2019 heeft de inspecteur de (navorderings)aanslagen als volgt opgelegd:
Jaar |
Resultaat uit overige werkzaamheden |
Inkomsten eigen woning |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Bijdrage-inkomen |
2013 |
€ 58.262 |
-€ 3.075 |
€ 55.187 |
€ 50.853 |
2014 |
€ 92.047 |
-€ 2.819 |
€ 89.228 |
€ 51.414 |
2015 |
€ 33.243 |
-€ 2.948 |
€ 30.295 |
€ 33.242 |
2016 |
€ 30.000 |
-€ 2.506 |
€ 27.494 |
€ 30.000 |
2017 |
€ 30.000 |
-€ 2.506 |
€ 27.494 |
€ 30.000 |
Tevens heeft de inspecteur bij de belastingaanslagen IB/PVV vergrijpboetes opgelegd van 50 percent.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.228 en de vergrijpboete en de belastingrente heeft hij dienovereenkomstig verminderd. De overige belastingaanslagen en beschikkingen heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de (navorderings)aanslagen en de boetebeschikkingen terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek:
-
Zijn de navorderingsaanslagen 2013 binnen de wettelijke termijn opgelegd en is voor de navorderingsaanslagen over de jaren 2013, 2014 en 2015 voldaan aan de eis van nieuw feit en/of kwader trouw?
-
Zijn de belastingaanslagen te hoog?
-
Zijn de vergrijpboetes terecht en niet naar te hoge bedragen opgelegd?
-
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de gemaakte kosten in verband met de behandeling van de bezwaren?
De vereiste aangiften
De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de vraag of de ROW-correcties terecht zijn. De inspecteur beroept zich voor alle jaren op omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden daarbij slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.1
De inspecteur heeft de opstellingen overgelegd en stelt op grond daarvan dat belanghebbende meer inkomsten moet hebben genoten dan hij heeft aangegeven. De rechtbank stelt voorop dat een dergelijke opstelling een geschikte methode kan zijn om aannemelijk te maken dat er niet-aangegeven, maar wel (contant) verdiend, inkomen is. Indien een adequaat opgesteld overzicht erin resulteert dat er sprake is van een kastekort, betekent dat immers dat er nog een andere bron moet zijn die een verklaring vormt voor het ter beschikking hebben van gelden ter hoogte van het kastekort. Een kastekort is namelijk uit de aard van de zaak niet mogelijk. Indien er geen andere plausibele bron is, is als uitgangspunt aannemelijk dat werkzaamheden zijn verricht waarmee inkomen (in contanten) is verdiend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur een kastekort in dit geval niet aannemelijk gemaakt. De inspecteur heeft - desgevraagd naar de methode - ter zitting verklaard dat hij bij de opstellingen de methode heeft gebruikt waarbij hij het totaal van de ontvangsten en de uitgaven in kaart heeft gebracht, dus niet alleen de contante ontvangsten en uitgaven maar ook de ontvangsten en uitgaven per bank. De rechtbank heeft ter zitting diverse vragen gesteld over de wijze van toepassing van deze methode en de onderbouwing. Gelet op de antwoorden zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen bij de opstellingen:
- -
-
Het is wat betreft de ontvangstenkant niet duidelijk of eventuele ontvangsten per bank zijn meegenomen. Dat blijkt niet uit de opstelling. De inspecteur heeft gemeld daarop geen reactie te kunnen geven, hoewel belanghebbende gesteld had dat de ontvangen zorgtoeslag en een ontvangen bedrag van Stichting Rechtsbijstand niet zijn meegenomen in de overzichten;
- -
-
Onduidelijk is of rekening is gehouden met een mutatie van een eventuele debetstand van een bankrekening;
- -
-
Het lijkt erop dat sprake is van een (gedeeltelijke) dubbeltelling ten aanzien van de hypotheekuitgaven (zowel afzonderlijk meegenomen in de opstelling als meegeteld bij de Nibud-schatting onder de noemer huisvestingskosten);
- -
-
De in aanmerking genomen uitgaven voor de voertuigen zijn gebaseerd op schattingen, maar een onderbouwing daarvan ontbreekt in de stukken;
- -
-
Met betrekking tot bepaalde voertuigen heeft belanghebbende aangevoerd dat de voertuigen van zijn vader waren voordat deze op zijn naam zijn gesteld. De inspecteur heeft in de stukken vermeld dat de voertuigen volgens RDW-gegevens op naam van ‘een derde’ stonden, maar kon ter zitting niet duidelijk maken of ‘een derde’ wellicht ook de vader van belanghebbende zou kunnen zijn. Overigens zijn de RDW-gegevens niet ingebracht. Een en ander is relevant in het licht van de stelling van belanghebbende dat hij de desbetreffende voertuigen niet heeft gekocht maar heeft gekregen.
- -
-
De inspecteur heeft de uitgaven voor de vaste lasten gebaseerd op Nibud-cijfers en aldus becijferd op bedragen van ruim € 30.000 per jaar. Nibud-cijfers kunnen weliswaar bruikbaar zijn bij een opstelling als in dit geval gebruikt, maar door alle vaste lasten zo te schatten is sprake van een zeer ruwe methode. Het is bovendien onduidelijk of ermee rekening is gehouden dat de hoogte van de vaste lasten mede afhankelijk kan zijn van de hoogte van het inkomen. Het is verder niet duidelijk waarom de inspecteur niet meer maatwerk heeft geleverd, bijvoorbeeld waarom de inspecteur bij de vaste lasten die per bank zijn betaald (zoals – naar aangenomen kan worden – verzekeringen) niet van de werkelijk betaalde bedragen is uitgegaan (maar van de Nibud cijfers).
Alles bij elkaar genomen heeft de rechtbank teveel twijfels over de wijze van toepassing van de gebruikte methode door de inspecteur. De onderhavige opstellingen zijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende adequaat om als bewijs te kunnen dienen voor een ROW-correctie. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat belanghebbende een verklaring heeft gegeven voor de contante stortingen. Het voorgaande neemt niet weg dat aan de inspecteur moet worden toegegeven dat de vraag kan rijzen hoe belanghebbende en zijn partner in hun levensonderhoud voorzien gelet op het geringe aangegeven inkomen. Dat is echter onvoldoende om tot een ander (bewijs)oordeel te komen.
Dit betekent dat de correcties voor de jaren 2013, 2014 en 2015 komen te vervallen. Dit leidt tot een vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw en de daarbij behorende beschikkingen. Gezien het voorgaande kan onbesproken blijven of de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 binnen de termijn zijn opgelegd.
De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en 2017 opgelegd op grond van een schatting van het inkomen in het betreffende jaar op basis van het uitgangspunt dat het aangegeven inkomen van belanghebbende en de partner onvoldoende is om in het levensonderhoud te voorzien. De inspecteur heeft dat niet verder onderbouwd, anders dan klaarblijkelijk door uit te gaan van Nibud-gegevens, en zonder verder onderzoek te doen. Mede gelet op hetgeen hierover in 2.12 is overwogen, heeft de inspecteur daarmee niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet-aangegeven belastbaar inkomen heeft genoten.
Dit betekent dat de ROW-correcties komen te vervallen. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 en 2017 dienen te worden verminderd naar nihil. Verder leidt dit voor beide jaren tot een verlies van € 2.506. Daarnaast dienen de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig te worden aangepast en dienen de boetebeschikkingen te worden vernietigd.
Kostenvergoeding bezwaar
Belanghebbende heeft geklaagd dat hij geen vergoeding voor de gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar heeft ontvangen. Deze beroepsgrond faalt. Voor een vergoeding van de kosten in bezwaar is in dit geval geen aanleiding aangezien daar in de bezwaarfase niet om is verzocht en dit wel een wettelijke eis is.2
Conclusie
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond.
Overig
Belanghebbende heeft de rechtbank gevraagd ervoor te zorgen dat hij niet meer met bepaalde belastingambtenaren te maken krijgt in de toekomst. De rechtbank is niet bevoegd hiertoe te oordelen.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.003 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534, 1 punt voor het gewicht van de zaken en een wegingsfactor van 1,5 in verband met samenhang op basis van het aantal gegronde beroepen). Ter zitting is besproken dat de vergoeding van de gemaakte kosten voor het indienen van repliek wordt toegekend naar aanleiding van de klacht van belanghebbende in verband met het niet tijdig indienen van het verweerschrift.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2021 door mr. M.R.T Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.