Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1694, AWB - 18 _ 5158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1694, AWB - 18 _ 5158

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 april 2021
Datum publicatie
10 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1694
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5158

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting / alsnog in aanmerking nemen van huisvestingskosten bij de BV en van een verlies uit terbeschikkingstelling bij de toenmalige dga (de dga)? / uitdeling door de BV aan de dga? / hoogte IMSV

De vennootschap en de dga hebben bij (herziene) aangifte het standpunt ingenomen dat de dga in eerdere jaren een deel van een pand aan de BV ter beschikking heeft gesteld. De BV wil daarvoor alsnog huur in aanmerking nemen en de dga wil alsnog een verlies uit terbeschikkingstelling (huurinkomsten minus kosten, een boekverlies en een terbeschikkingsvrijstelling) in aanmerking nemen. De huur is door de BV verwerkt in de rekening-courantverhouding met de dga.

De inspecteur heeft de huurkosten en het verlies uit ter beschikkingstelling geweigerd en bij de dga een inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen ter zake van de mutatie van de rekening-courantverhouding.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de BV niet aannemelijk gemaakt dat een deel van het pand in de betreffende jaren aan haar ter beschikking is gesteld. De verklaringen van de echtgenoot van de dga zijn met onvoldoende objectief controleerbaar bewijs onderbouwd. Het beroep van de BV is ongegrond.

De rechtbank overweegt dat de dga om dezelfde redenen niet aannemelijk heeft gemaakt dat een negatief resultaat uit terbeschikkingstelling in aanmerking moet worden genomen. Anderzijds heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een uitdeling van de BV aan de dga. Het beroep van mevrouw is gegrond.

De rechtbank kent één maal vergoeding van immateriële schade toe, waarvan de helft aan de BV en de helft aan de toenmalige dga.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/5158 en 18/5452

uitspraak van 8 april 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , gevestigd te [plaats] ,

de vennootschap,

[belanghebbende 2] , woonachtig te [plaats] ,

mevrouw,

tezamen: belanghebbenden

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

Ten aanzien van de vennootschap

1.1.

De inspecteur heeft aan de vennootschap voor het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 9.538 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 461.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2018 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De vennootschap heeft daartegen bij brief van 1 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 2 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

Ten aanzien van mevrouw

1.4.

De inspecteur heeft aan mevrouw voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.052 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 746.

1.5.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2018 het bezwaar afgewezen.

1.6.

Mevrouw heeft daartegen bij brief van 14 augustus 2018, ontvangen bij de rechtbank op 15 augustus 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

Ten aanzien van belanghebbenden

1.7.

De inspecteur heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Mevrouw is gehuwd met de heer [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Vanaf 27 december 2000 heeft mevrouw het pand aan de [adres] te [plaats] voor 100% in eigendom. Tot dit pand behoren onder meer twee objecten die door belanghebbenden worden aangeduid als showroom en loods (hierna samen: de loods).

2.2.

De vennootschap is opgericht op 11 december 2003. Mevrouw bezat, vanaf de datum van oprichting van de vennootschap tot 28 maart 2012, 100% van de aandelen in de vennootschap. Op 28 maart 2012 heeft zij alle aandelen overgedragen aan haar echtgenoot. De vennootschap dreef (onder meer) in de jaren 2008 tot en met 2011 een onderneming die handelde in quads, dirtbikes, minibikes, minicrossers, etc. In 2012 is de onderneming van de vennootschap, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012, ingebracht in [V.O.F.] (hierna: [V.O.F.] ). [V.O.F.] dreef eerder een handelsonderneming in andere artikelen. In de jaren 2008 tot en met 2011 heeft de vennootschap vrijwel elke maand een bedrag van € 2.375 aan huur betaald voor een bedrijfsgebouw.

2.3.

De vennootschap en mevrouw hebben ieder bij het doen van de (herziene) aangifte voor het jaar 2012 het standpunt ingenomen dat mevrouw eerder in de jaren 2008 tot en met 2011 de loods ter beschikking heeft gesteld aan de vennootschap. In dat verband is in de aangiften onder meer een huurbedrag van (4 jaar á € 24.000 is) € 96.000 alsnog in aanmerking genomen. Boekhoudkundig is dit bij de vennootschap verwerkt door met mutatiedatum 31 december 2012 de grootboek ‘huur bedrijfsgebouwen’ en daartegenover een rekening-courantverhouding te muteren voor dat bedrag. In de aangiften voor de jaren 2008 tot en met 2011 is eerder geen rekening gehouden met een terbeschikkingstelling.

2.4.

Op 10 augustus 2014 heeft de vennootschap een aangifte vennootschapsbelasting gedaan over het jaar 2012 naar een belastbaar bedrag van negatief € 86.462. Daarvan is onderdeel het in 2.3 vermelde bedrag van € 96.000 aan huurkosten. Bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting heeft de inspecteur aftrek van dit bedrag geweigerd op basis van het standpunt dat geen sprake is geweest van een terbeschikkingstelling van de loods door mevrouw aan de vennootschap.

2.5.

Mevrouw heeft aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 24.000. Daarvan is onderdeel een verlies uit terbeschikkingstelling van € 66.000 in verband met de terbeschikkingstelling van de loods. Dit verlies is opgebouwd uit een positief bedrag van € 96.000 aan huurinkomsten over de jaren 2008-2011, afschrijving- en overige kosten van € 66.000 over die jaren, een boekverlies van € 105.000 en een terbeschikkingsvrijstelling van (negatief) € 9.000.

2.6.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV over 2012 heeft de inspecteur € 19.052 bijgeteld in verband met privégebruik van een ter beschikking gestelde auto en € 66.000 in verband met het niet in aanmerking nemen van een resultaat uit terbeschikkingstelling. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de correctie privégebruik auto dient te vervallen, zodat het belastbaar inkomen uit werk en woning € 42.000 bedraagt, maar dat mevrouw een inkomen uit aanmerking belang heeft genoten van € 96.000 omdat de in 2.3 vermelde rekening-courantboeking is gemuteerd in het voordeel van mevrouw zonder zakelijke reden. Met een beroep op interne compensatie heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2012 gehandhaafd.

3 Geschil

Ten aanzien van de vennootschap

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de vennootschap in het onderhavige jaar € 96.000 ten laste van de winst mag brengen inzake nagekomen huisvestingskosten uit de jaren 2008 tot en met 2011.

3.2.

De vennootschap concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 86.462. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Ten aanzien van mevrouw

3.3.

Tussen partijen is in geschil of mevrouw in het onderhavige jaar een negatief resultaat uit terbeschikkingstelling in aanmerking mag nemen van € 66.000 en of de vennootschap een uitdeling aan mevrouw heeft gedaan van € 96.000 welke als inkomen uit aanmerkelijk belang is belast.

3.4.

Mevrouw concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 24.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

6 Proceskosten

7 Beslissing