Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:226, AWB - 19 _ 1673

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:226, AWB - 19 _ 1673

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 januari 2021
Datum publicatie
2 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:226
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1673
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Artikel 5 Wet MRB

Auto die opgenomen is in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende staat geparkeerd op privéterrein. De rechtbank is van oordeel dat het terrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat. Er is geen duidelijk afscheiding aanwezig tussen het terrein en de weg. Er valt niet op te maken dat de rechthebbende niet duldt dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein ongeacht of het bord met de P en de tekst ‘eigen terrein’ er stond en of het voldoende zichtbaar was.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1673

uitspraak van 21 januari 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 29 maart 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslag) en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde boete (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021 te Breda. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en een verslag van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak naar partijen wordt verzonden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Het motorrijtuig van het merk Rover met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) is met ingang van 27 augustus 2018 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.

2.2.

Op 9 september 2018 is door een controleur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op een terrein bij een bedrijfspand aan de [adres] , niet zijnde het bedrijfsadres van belanghebbende. De auto was niet voorzien van geldige handelaarskentekenplaten.

2.3.

De inspecteur heeft voor het in 2.3 genoemde feit met dagtekening 29 januari 2019 een vooraankondiging gestuurd waarin het voornemen tot het opleggen van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking is opgenomen. Met de dagtekening 1 maart 2019 is een naheffingsaanslag van € 418 en een boetebeschikking van € 418 opgelegd aan belanghebbende.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

2.5.

In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of het terrein waarop de auto geparkeerd stond, aangemerkt moet worden als (openbare) weg zoals omschreven in artikel 5 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) (zie 2.10 hierna).

2.6.

Belanghebbende stelt dat het terrein geen onderdeel is van de openbare weg, maar een privéterrein. Dit zou volgens belanghebbende blijken uit het bord dat is geplaatst aan de rand van het terrein. Dit bord was echter op het moment van de controle onvoldoende zichtbaar door de begroeiing. De inspecteur betwist niet dat sprake is van een privéterrein maar heeft gesteld dat desondanks sprake is van een openbare weg, aangezien niet gebleken is dat er belemmeringen zijn waaruit zou volgen dat een vrije toegang tot het terrein niet is toegestaan of niet mogelijk is.

2.7.

Zowel belanghebbende als de inspecteur heeft foto’s overgelegd waaruit de rechtbank de volgende situatie ter plaatse opmaakt. Het terrein is gelegen voor een bedrijfspand, bestaande uit een opslagloods met daarvoor een aangebouwde kantoorruimte. De auto staat geparkeerd in de hoek van de opslagloods en de kantoorruimte. Op het terrein zijn bij de kantoorruimte parkeervakken aangebracht. Het terrein is over de gehele breedte van het perceel niet voorzien van een afscheiding en is direct bereikbaar vanaf de openbare weg. Op de foto van belanghebbende is een bord te zien met een grote P en de tekst ‘eigen terrein’. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat deze foto dateert van ná 9 september 2018. Op de foto’s van de inspecteur is het bord niet te zien.

2.8.

Ten aanzien van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad1 geldt dat bij gebruik van de weg de zogenoemde handelaarsplaten moeten worden gevoerd.2 Indien de handelaarsplaten niet worden gevoerd, kan belasting worden nageheven.3 De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden waarbij de laatste dag gelijk is aan de dag waarop wordt geconstateerd dat de auto in strijd met de voormelde voorwaarden gebruik maakt van de weg.4

2.9.

Artikel 5 Wet MRB geeft een definitie van ‘weg’ (in het woordgebruik van partijen: ‘openbare weg’):

“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.”

2.10.

Voor de beantwoording van de vraag of een terrein als een voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet MRB moet worden aangemerkt, is beslissend of het terrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat. Daarvoor zijn van belang de feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende(n) wordt geduld dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein.5 De inspecteur dient de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat het terrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat.

2.11.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur hierin is geslaagd. Gelet op de in 2.8 geschetste situatie is er geen duidelijke afscheiding aanwezig tussen het terrein en de weg. Er valt uit de schets niet op te maken dat de rechthebbende niet duldt dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein ongeacht of het bord met de P en de tekst ‘eigen terrein’ er stond en of het voldoende zichtbaar was. De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat het door belanghebbende aangevoerde argument dat het gaat om een privéterrein, niet doorslaggevend is bij de beoordeling of er sprake is van een openbare weg.6 Uit het voorgaande volgt dat het terrein naar het oordeel van de rechtbank als openbare weg in de zin van artikel 5 Wet MRB moet worden aangemerkt. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

2.12.

Belanghebbende heeft daarnaast ter zitting aangevoerd dat vele anderen ook parkeren op privéterrein. Naar de rechtbank begrijpt, doet belanghebbende hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep kan belanghebbende niet baten. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slechts slagen als het gaat om ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevallen waaraan belanghebbende refereert, gelijk zijn aan de situatie van belanghebbende. Er is daarom geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.

Verzuimboete

2.13.

De verzuimboete is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 70 van de Wet MRB in samenhang met artikel 69 van de Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelasting en met inachtneming van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij het opleggen van de verzuimboete binnen de geldende wettelijke bepalingen en voor de inspecteur geldende beleidsvoorschriften is gebleven. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) aan de zijde van belanghebbende het opleggen van de verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake indien belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van hem verwacht mag worden om het verzuim te voorkomen. Het is aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot avas kunnen leiden.

2.14.

De vervolgvraag is of de boete passend en geboden is gelet op de omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de rechtbank is de vastgestelde boete passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor matiging van de boete zijn niet gesteld of gebleken. De boetebeschikking is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

2.15.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

2.16.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is op 21 januari 2021 gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr. A.H.W. Steijn, rechters, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.