Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2563, AWB - 17 _ 5518 t_m 17_5520, 17_5610, 17_6053, 19_4801 en 19_6696
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-03-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2563, AWB - 17 _ 5518 t_m 17_5520, 17_5610, 17_6053, 19_4801 en 19_6696
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 maart 2021
- Datum publicatie
- 4 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2562
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 5518 t_m 17_5520, 17_5610, 17_6053, 19_4801 en 19_6696
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; Belanghebbende 1 houdt zich bezig met de verhuur van appartementencomplexen en winkelruimten en drijft daarnaast als (fiscaal) bedrijfs- en praktijkadviseur een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. In het verleden is naast een btw-nummer voor de advieswerkzaamheden een tweede btw-nummer voor de verhuuractiviteiten uitgereikt op naam van belanghebbende 2 (de Combinatie). Op het btw-nummer van de Combinatie is voorbelasting in aftrek gebracht in verband met kosten aan de (deels vrijgesteld) verhuurde onroerende zaken. Aan belanghebbenden zijn naheffingsaanslagen en verzuimboeten opgelegd. Tussen partijen is niet langer in geschil dat sprake is van één ondernemer, namelijk belanghebbende 1, en dat aan belanghebbende 2 ten onrechte een btw-nummer is toegekend. De inspecteur is gedurende de beroepsprocedure gedeeltelijk aan belanghebbende 2 tegemoetgekomen. Met betrekking tot de resterende geschilpunten oordeelt de rechtbank dat de ten onrechte verleende teruggaven van voorbelasting terecht zijn nageheven van belanghebbende 2. Een beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met een onder meer in het verleden bij de eenmanszaak ingesteld boekenonderzoek slaagt niet. Er is evenmin sprake van een schending van het verdedigingsbeginsel. De rechtbank matigt de boete in verband met de duur van de procedure (undue delay). Daarnaast vernietigt de rechtbank de aan belanghebbende 1 opgelegde naheffingsaanslag en boete. Aan de motivering van de inspecteur bij de vernietiging van een eerdere opgelegde naheffingsaanslag kon belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat geen naheffingsaanslag meer zou volgen bij de eenmanszaak ter zake van aangelegenheden die te maken hadden met de verhuuractiviteiten waarvoor de Combinatie aangifte had gedaan.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/5518 tot en met 17/5520, 17/5610, 17/6053, 19/4801 en 19/6696
uitspraak van 4 maart 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 2] , te [plaats 1] ,
belanghebbende in de zaken 17/5518 tot en met 17/5520, 17/5610 en 17/6053,
en
[belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende in de zaken 19/4801 en 19/6696,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming,
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 2] (hierna: de Combinatie) met betrekking tot verschillende tijdvakken in de jaren 2010 tot en met 2015 de onder 1.4 genoemde naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen verzuimboetes opgelegd en heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.
Verder is op naam van de Combinatie over de tijdvakken maart en september 2016 tot de onder 1.4 genoemde bedragen omzetbelasting op aangiften voldaan.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende 1] over de jaren 2013 tot en met 2015 de bij 1.4 vermelde naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen een verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Het voorgaande kan als volgt worden samengevat:
Zaaknr. |
Tijdvak |
Dagtekening |
Aanslag/aangiftenr. |
Belasting |
Boete |
Rente |
De Combinatie |
||||||
17/5610 |
2010 |
28-12-2015 |
[aanslagnummer 1] F.01.0501 |
€ 124.646 |
x |
€ 19.806 |
17/5519 |
2011 |
24-12-2016 |
[aanslagnummer 1] F.01.1501 |
€ 32.188 |
€ 3.218 |
€ 5.522 |
17/6053 |
2012-2015 |
25-04-2017 |
[aanslagnummer 1] F.01.5501 |
€ 243.816 |
€ 19.848 |
€ 27.732 |
17/5518 |
Maart 2016 |
28-04-2016 |
[aanslagnummer 1] B.01.6030 |
€ 10.859 |
x |
x |
17/5520 |
Sept. 2016 |
09-10-2016 |
[aanslagnummer 1] B.01.6090 |
€ 10.347 |
x |
x |
[belanghebbende 1] |
||||||
19/4801 / 19/6696 |
2013-2015 |
28-12-2019 |
[aanslagnummer 2] F.01.5502 |
€ 48.307 |
€ 4.830 |
€ 7.595 |
De naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen ten name van de Combinatie inzake het tijdvak 2010 zijn lopende de bezwaarprocedure verminderd. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar deze vermindering en de overige naheffingsaanslagen en de daarbij afgegeven beschikkingen gehandhaafd en de bezwaren tegen de voldoening van omzetbelasting op aangiften ongegrond verklaard.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen. De griffier heeft ter zake van de beroepen op naam van de Combinatie in elk van de zaken een griffierecht geheven van € 333 en op naam van [belanghebbende 1] eenmaal een griffierecht van € 174. Daarbij zijn door de griffier de in 1.4 genoemde zaaknummers toegekend.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Van deze stukken zijn steeds kopieën verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
[belanghebbende 1] is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote] (hierna: de echtgenote). [belanghebbende 1] en de echtgenote bezitten diverse panden in [plaats 2] en [plaats 3] die worden verhuurd. Het betreffen de volgende appartementencomplexen en winkelruimten (hierna: de panden).
- [pand 1] , 12 appartementen voor de verhuur;
- [pand 2] , 8 appartementen voor de verhuur;
- [pand 3] , 9 appartementen voor de verhuur;
- [pand 4] , 6 appartementen voor de verhuur;
- [pand 5] , 4 appartementen voor de verhuur;
- [pand 6] , 1 appartement voor de verhuur;
- [pand 7] , verhuur van een winkel en 4 appartementen;
- [pand 8] , 5 appartementen voor de verhuur.
Verder drijft [belanghebbende 1] als (fiscaal) bedrijfs- en praktijkadviseur een onderneming in de vorm van een eenmanszaak (hierna: de eenmanszaak).
In 1980 werd naast een btw-nummer voor de advieswerkzaamheden op naam van de eenmanszaak ( [btw-nummer 1] ) een tweede btw-nummer voor de verhuuractiviteiten uitgereikt op naam van de Combinatie ( [btw-nummer 2] ). [belanghebbende 1] heeft bij brief van 13 augustus 2008 aan de inspecteur meegedeeld dat het btw-nummer op naam van de Combinatie destijds door de Belastingdienst is aangemaakt voor intern gebruik en hem geen aftrek van voorbelasting kan worden geweigerd wegens onjuiste tenaamstelling op de facturen. Er is door de inspecteur toegezegd dat een B.02-nummer zou worden uitgereikt op naam van de eenmanszaak. Hier is door de inspecteur vervolgens geen uitvoering aan gegeven.
Bij de eenmanszaak is in de jaren 2005 en 2006 een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2000 en 2001. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport van 3 november 2006. Dat rapport is opgesteld door [persoon A] . In het controlerapport is onder ‘9 Omzetbelasting’ het volgende opgenomen:
‘9.1 Aangifte
De belastingplichtige verzorgt de aangiften.
(…)
De aangiften sluiten aan de bij de administratie.
(…)
Voorbelasting
Bij de controle van facturen, boekingen, tellingen en overbrengingen, heb ik geen onjuistheden geconstateerd.
Het onderzoek leidt niet tot correcties voor de omzetbelasting.’
In elk geval vanaf het jaar 2008 zijn voor de verhuuractiviteiten aangiften omzetbelasting ingediend op naam en btw-nummer van de Combinatie. Voor de panden zijn onderhouds- en verbeteringskosten gemaakt. De daarbij in rekening gebrachte omzetbelasting is voor alle panden volledig in aftrek gebracht.
De inspecteur heeft bij de Combinatie een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2015. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport van 14 maart 2017. De inspecteur is tot de conclusie gekomen dat in de aangiften omzetbelasting van de Combinatie ten onrechte geen splitsing is aangebracht in de voorbelasting die drukt op de panden die vrijgesteld en belast worden verhuurd en dat ter zake daarvan naheffingsaanslagen moeten worden opgelegd. Overeengekomen is dat daarbij de berekening die is opgesteld door [belanghebbende 1] geldt als basis voor het te corrigeren bedrag.
In het controlerapport zijn de volgende correcties opgenomen:
‘Correcties voorbelasting i.v.m. vrijgestelde prestaties
2010 |
€ 49.938 |
2011 |
€ 32.188 |
2012 |
€ 55.551 |
2013 |
€ 85.443 |
2014 |
€ 47.309 |
2015 |
€ 55.513’ |
Bij brief van 30 maart 2017 heeft de inspecteur de Combinatie de gelegenheid geboden om op het controlerapport te reageren en om aan te geven of zij wenst te worden gehoord. Een reactie daarop is uitgebleven.
Op grond van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2010, 2011 en 2012-2015 aan de Combinatie opgelegd.
De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 30 november 2017 een naheffingsaanslag over het tijdvak 2012 tot en met 2015 en een verzuimboete aan [belanghebbende 1] opgelegd (de eerste naheffingsaanslag). Hiertegen heeft [belanghebbende 1] bezwaar en beroep ingesteld. De inspecteur heeft in de loop van de beroepsprocedure deze naheffingsaanslag vernietigd, waarop het beroep is ingetrokken (zaaknummer 18/3053).
In de brief van de inspecteur aan de rechtbank van 19 november 2018 is het volgende opgenomen:
‘(…) Ik stel voorop dat ik het met [belanghebbende 1] eens ben dat slechts sprake is van één ondernemer, ook al worden door hem uiteenlopende activiteiten verricht. Belanghebbende (de combinatie) is in het verleden ten onrechte door de Belastingdienst als ondernemer aangemerkt. Er is ten onrechte een btw-nummer aan toegekend en dit nummer is ten onrechte pas per 1 juli 2018 ingetrokken. (…)’
De inspecteur heeft bij verminderingsbeschikkingen van 14 februari 2019 de aan de Combinatie opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2010 en 2011 en de daarbij behorende beschikkingen verminderd tot nihil en de eveneens aan de Combinatie opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2012 tot en met 2015 (de naheffingsaanslag 2012-2015) en verzuimboete verminderd tot € 140.752 respectievelijk € 11.718. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd tot € 14.371.
Aan [belanghebbende 1] is vervolgens opnieuw een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (de tweede naheffingsaanslag). Het betreft een naheffingsaanslag over het tijdvak 2013 tot en met 2015 met dagtekening 27 december 2018 (de naheffingsaanslag 2013-2015). Naar aanleiding hiervan heeft op 15 juli 2019 een hoorgesprek plaatsgevonden.
De inspecteur heeft nagelaten om in zijn uitspraak op bezwaar tegen de tweede naheffingsaanslag (19/4801) in te gaan op de boete. De inspecteur heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de boete (19/6696).
Er hebben gedurende de beroepsprocedure diverse gesprekken plaatsgevonden tussen [belanghebbende 1] en de inspecteur, waarin pogingen zijn ondernomen om tot een compromis te komen. Tussen partijen is geen compromis bereikt.
3 Geschil
Tussen partijen is thans nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Met betrekking tot de beroepen op naam van de Combinatie:
I. Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
II. Is de tenaamstelling van de naheffingsaanslag 2012-2015 juist?
III. Is de naheffingsaanslag 2012-2015 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
IV. Is de opgelegde verzuimboete terecht opgelegd en passend en geboden?
V. Heeft belanghebbende te veel omzetbelasting op aangifte voldaan over de
tijdvakken maart en september 2016?
VI. Is sprake van schending van het verdedigingsbeginsel?
VII. Zijn door de inspecteur één of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur
(ABBB) geschonden, in het bijzonder het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en
motiveringsbeginsel.
Met betrekking tot de beroepen op naam van [belanghebbende 1] :
VIII. Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
IX. Is de naheffingsaanslag 2013-2015 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd? Meer
in het bijzonder, mocht de inspecteur over de jaren 2013 tot en met 2015 opnieuw
omzetbelasting naheffen nu een eerdere naheffingsaanslag over (onder meer) deze
jaren is vernietigd?
X. Is de verzuimboete terecht opgelegd en passend en geboden?
XI. Is de hoorplicht geschonden?
Belanghebbenden concluderen primair tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag 2012-2015, de boetebeschikking en de rentebeschikking (belanghebbende: de Combinatie) en handhaving van de naheffingsaanslag 2013-2015, de boetebeschikking en de rentebeschikking (belanghebbende: [belanghebbende 1] ).