Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:261, AWB - 20 _ 6674
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-01-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:261, AWB - 20 _ 6674
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 januari 2021
- Datum publicatie
- 16 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:261
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 6674
Inhoudsindicatie
Geheimhouding / artikel 8:29 van de Awb
De rechtbank wijst het verzoek om geheimhouding van de inspecteur toe. Voor een deel van de geheimgehouden passages is sprake van bescherming van persoonsgegevens en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van belastingambtenaren. En voor de rest vallen de passages onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst.
De rechtbank geeft de inspecteur nog wel mee dat niet lichtvaardig geschoond mag worden en dat bij het schonen steeds afgevraagd moet worden of een voldoende zwaarwegend belang bestaat om een passage geheim te houden. In eerste instantie had de inspecteur ook passages geschoond die een zakelijke weergave betreffen van regelgeving en/of jurisprudentie en/of de nagenoeg letterlijk terugkomen in het verweerschrift. Na daarop door de geheimhoudingskamer geattendeerd te zijn heft de inspecteur terecht nieuwe, minder geschoonde, stukken overgelegd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/6674 tot en met 20/6679
beslissing van 21 januari 2021
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Het verzoek
De inspecteur heeft, met dagtekening 28 augustus 2020, een verweerschrift ingediend, waarvan de bijlagen 47 en 48 zijn geschoond. De ongeschoonde versies (hierna: de geheimgehouden stukken) van de bijlagen zijn door de inspecteur, eveneens bij brief van 28 augustus 2020 (welke brief tevens als bijlage 50 bij het verweerschrift is gevoegd), verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. In laatstbedoelde brief heeft de inspecteur verzocht om de ongeschoonde versies van de bijlagen geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift met de geschoonde bijlagen aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.
De gemachtigde van belanghebbende heeft, bij brief van 29 september 2020, diezelfde dag bij de rechtbank binnengekomen per fax, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven niet in te stemmen met geheimhouding en een zitting van de geheimhoudingskamer noodzakelijk te achten.
De inspecteur heeft, bij brief van 15 december 2020, naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 15 december 2020, nieuwe geschoonde versies van de geheimgehouden stukken overgelegd. Daarin beroept de inspecteur zich: “niet langer op geheimhouding voor zover in de beschouwing een zakelijke weergave van de regelgeving en een overzicht van de jurisprudentie is opgenomen.”
De gedeeltelijk geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven, met daaronder de reden waarom deze volgens de inspecteur geheim dienen te blijven:
-
een bindend advies van de Kennisgroep Omzetbelasting Algemeen van 14 januari 2015 (overeenkomend met bijlage 47 bij het verweerschrift), hierna: het eerste advies.
-
een bindend advies van de Kennisgroep Omzetbelasting Algemeen van 25 september 2018 (overeenkomend met bijlage 48 bij het verweerschrift), hierna: het tweede advies.
Ten aanzien van beide adviezen doet de inspecteur een beroep op geheimhouding voor persoonsgegevens. Van het tweede advies dienen delen volgens de inspecteur geheim te blijven omdat sprake is van een intern advies. Er is sprake van een toelichtende beschouwing en/of een sterkte/zwakte analyse, dat onderdeel is van een meningsvormend proces. De inspecteur heeft recht op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad.
2 Overwegingen
Geen zitting
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 In wat belanghebbende heeft aangevoerd heeft de geheimhoudingskamer geen aanleiding gezien om wel een zitting te houden, reeds omdat niet (voldoende) duidelijk is gemaakt wat de toegevoegde waarde daarvan zou zijn gelet op het feit dat enerzijds tijdens zo een zitting de inhoud van de stukken als zodanig niet besproken zouden kunnen worden en anderzijds belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding.
Kader voor beoordeling
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
Uit de brief van de inspecteur van 28 augustus 2020, leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om passages van die stukken geheim te houden.
Ten aanzien van de in het eerste en tweede advies voorkomende namen, functies, telefoonnummers en e-mailadressen van belastingambtenaren overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaken. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
Ten aanzien van het tweede advies overweegt de geheimhoudingskamer dat het uiteindelijk alleen gaat om passages die vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Dit kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen.2 Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken. Gelet op de aard en inhoud van bedoelde passages, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
Dit betekent dan ook dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de stukken gerechtvaardigd is.
Tot slot
Met betrekking tot het beroep op het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad, verdient nog wel het volgende opmerking. De inspecteur heeft aanvankelijk met een beroep op dat belang ook passages – waaronder passages uit het eerste advies – geheimgehouden die een zakelijke weergave van regelgeving en/of jurisprudentie betreffen en/of die (nagenoeg) letterlijk terugkomen in het verweerschrift. Na daarop geattendeerd te zijn door de geheimhoudingkamer heeft de inspecteur nieuwe minder geschoonde stukken overgelegd (zie 1.3). Dat is terecht. Zonder nadere motivering, die ontbrak, valt voorshands niet in te zien waarom het belang van geheimhouding van dergelijke passages zwaarder weegt dan het principiële belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad een rechtvaardiging kán zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding gerechtvaardigd is voor alle passages die in een intern advies onder ‘beschouwing’ staan. De omstandigheid dat geheimhouding een aantasting vormt van het principiële belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming, brengt mee dat niet lichtvaardig ‘geschoond’ mag worden en dat bij het ‘schonen’ steeds afgevraagd moet worden of een voldoende zwaarwegend belang bestaat om een passage geheim te houden.
3 Beslissing
De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen op 21 januari 2021 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.