Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2723, AWB - 20 _ 6352 tot en met 20 _ 6355
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2723, AWB - 20 _ 6352 tot en met 20 _ 6355
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 juni 2021
- Datum publicatie
- 13 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2723
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:701, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 6352 tot en met 20 _ 6355
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/6352 tot en met 20/6355
uitspraak van 3 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraken van de inspecteur van 8 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar:
- voor het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.975 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 317 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.57.01) (BRE 20/6352);
- voor het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 37.883 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 31 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.57.01.4) (BRE 20/6353);
- voor het jaar 2016 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.432 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 398 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.67.01) (BRE 20/6354);
- voor het jaar 2017 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.025 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente ten bedrage van € 159 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.77.01) (BRE 20/6355).
(hierna tezamen ook te noemen: de navorderingsaanslagen)
Tevens richt het beroep zich tegen de beslissing van de inspecteur van 8 april 2020 ten aanzien van de toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde F.A.J.M. Wouters, verbonden aan In the Wind te Reusel, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover daarin is beslist op het verzoek om kostenvergoeding;
- -
-
stelt de kostenvergoeding in bezwaar vast op € 795;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.918,86;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [eenmanszaak] . Haar activiteiten bestaan uit het voeren van administraties en fiscale advisering.
Vanaf 14 november 2014 heeft belanghebbende een personenauto van het merk [merk] , type [type] (kenteken [kenteken] met een cataloguswaarde van € 39.093) (hierna: de auto) tot het ondernemingsvermogen gerekend.
In 2018 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd. De navorderingsaanslagen betreffen meerdere correcties, onder andere een bijtelling voor privégebruik van de auto.
Belanghebbende heeft met dagtekening 16 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen, meer specifiek tegen de in aanmerking genomen bijtelling voor privégebruik van de auto. Bij uitspraken op bezwaar van 8 april 2020 is gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende, in de zin dat de af te dragen btw over het privégebruik van de auto als aftrekbare kosten in aanmerking is genomen. Voor het overige zijn de navorderingsaanslagen in stand gebleven. Tevens is er een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend ten bedrage van € 522.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat in de bezwaarfase een te lage kostenvergoeding is toegekend, omdat ten onrechte niet is uitgegaan van de factor 1,5 wegens samenhangende zaken. Gelet hierop is het beroep gegrond. De rechtbank zal de kostenvergoeding in bezwaar vaststellen op € 795 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en een wegingsfactor 1 vermenigvuldigd met een factor van 1,5 wegens samenhangende zaken).
Tussen partijen is nog in geschil of er terecht een bijtelling voor privégebruik auto heeft plaatsgevonden, meer specifiek of belanghebbende heeft doen blijken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden is gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat het doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, betekent dat dit overtuigend moet worden aangetoond (artikel 3.20, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Dit wil zeggen dat het bewijs tot geen andere conclusie kan leiden dan dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Hiervoor geldt de vrije bewijsleer. Dit betekent dat voor dat bewijs van alle mogelijke bewijsmiddelen gebruik mag worden gemaakt. De last om aan te tonen dat de auto voor minder dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden wordt gebruikt rust op belanghebbende.
Belanghebbende heeft hiertoe een kilometerregistratie en haar agenda’s van de onderhavige jaren overgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende een nadere toelichting gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Belanghebbende heeft toegelicht dat de kilometerregistratie is gebaseerd op zowel haar agenda als stukken in haar (financiële) administratie. Belanghebbende heeft echter geen inzicht gegeven in haar administratie. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond worden dat er niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden met de auto is gereden. Immers valt op geen enkele wijze te controleren of de door belanghebbende gestelde ritten ook te koppelen zijn de gestelde zakelijke relaties en/of het gestelde zakelijk karakter. De aantekeningen in de agenda en de verklaring ter zitting van belanghebbende zijn daarvoor niet voldoende. De rechtbank is dus van oordeel dat terecht een bijtelling voor het privégebruik van de auto plaatsgevonden en het gelijk aan de inspecteur is.
Gelet op het gegronde beroep vanwege de te lage kostenvergoeding in de bezwaarfase, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.602 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1 vermenigvuldigd met een factor van 1,5 wegens samenhangende zaken). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reiskosten en verletkosten voor het bijwonen van de zitting wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot het onweersproken bedrag van € 316,86 (€ 36,86 aan reiskosten en € 280 aan verletkosten).
De vergoeding bedraagt in totaal € 1.918,86 (€ 1.602 voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 316,86 voor de reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.