Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2726, BRE - 20 _ 5000
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2726, BRE - 20 _ 5000
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 juni 2021
- Datum publicatie
- 11 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2726
- Zaaknummer
- BRE - 20 _ 5000
Inhoudsindicatie
Wet tegemoetkomingen loondomein, artikel 6.2 (overgangsrecht)
De premiekorting arbeidsgehandicapten is per 1 januari 2018 vervangen door een loonkostenvoordeel (LKV) arbeidsgehandicapte werknemer. Voor nog lopende gevallen is een overgangsrecht getroffen. Belanghebbende heeft voor twee werknemers in de aangifte loonheffingen over het laatste tijdvak van het jaar 2017 een andere indicatie toegepast (de fout) dan de premiekorting arbeidsgehandicapten. Deze fout is niet hersteld binnen de door de wet gestelde termijn. De rechtbank komt tot een oordeel dat geen recht bestaat op de LKV arbeidsgehandicapte werknemer in 2018, omdat niet aan de gestelde voorwaarden van het overgangsrecht is voldaan. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/5000
uitspraak van 2 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 24 januari 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein 2018.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft op 24 maart 2021 langs digitale weg (via Skype for Business-verbinding) plaatsgevonden. Deelgenomen hebben, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] en namens de inspecteur, [inspecteur] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak naar partijen wordt gezonden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende exploiteert een lunchroom in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende heeft onder meer twee werknemers in dienst, te weten [werknemer 1] (hierna: werknemer 1) en [werknemer 2] (hierna: werknemer 2) (samen: beide werknemers). Werknemer 1 is sinds 1 mei 2015 bij belanghebbende in dienst en werknemer 2 sinds 1 oktober 2016.
Belanghebbende heeft in de aangiften loonheffingen over de tijdvakken in het jaar 2017 voor beide werknemers de indicatie doelgroep banenafspraak en scholing belemmerden aangegeven.
Met dagtekening 12 maart 2019 is aan belanghebbende door het UWV een voorlopige berekening Wet tegemoetkomingen loondomein gestuurd waarin is opgenomen dat indien de berekening niet klopt, belanghebbende tot en met 1 mei 2019 zijn aangifte loonheffingen kan corrigeren. De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 18 juli 2019 vastgesteld dat belanghebbende op basis van de aangiften loonheffingen over 2018 in aanmerking komt voor een tegemoetkoming voor (i) loonkostenvoordeel (LKV) arbeidsgehandicapte werknemer van nihil, (ii) lage-inkomensvoordeel (LIV) van € 1.000 en (iii) Jeugd-LIV van € 95. Belanghebbende heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt en is het niet eens met de tegemoetkoming voor LKV arbeidsgehandicapte werknemer van nihil. Het bedrag aan LIV en Jeugd-LIV zien op andere werknemers dan in 2.2. De berekening zoals opgenomen in de beschikking is gelijk aan de eerder verzonden voorlopige berekening.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur vragen aan het UWV gesteld. De vragen en de daarop gegeven antwoorden zijn vastgelegd. In de vastlegging is het volgende opgenomen:
‘4-11-2019 BM
Beste Collega,
Bij werknemer [1] is het laatste tijdvak 2017 gevinkt op BAF vanaf 1januari 2018 is er gevinkt op Arbeidsgehandicapte werknemer. Waardoor het recht op overgangsrecht is komen te vervallen
Met vriendelijke groet,
[het UWV]
Belastingdienst 17-10-2019:
Beste collega,
Voor werknemer [1] stel je dat er ‘na 1 mei 2018 gevinkt is voor de indicatie’, maar in de loonaangifte van december 2017, welke is ingediend op 25-12-17, is te zien dat er is gevinkt voor de indicatie doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden. Er is weldegelijk op tijd gevinkt, maar allicht voor de verkeerde indicatie.
Graag verneem ik of het hierbovenstaande juist is en welke indicatie in 2017 aangevinkt had moeten worden en welke in 2018.
Met vriendelijke groet,
[de inspecteur]
30-9-2019 BM
Beste Collega,
Voor werknemer [1] heeft bovengenoemde werkgever na 1 mei 2018 gevinkt voor de indicatie. Hierdoor is het recht komen te vervallen.
Voor werknemer [2] heeft bovengenoemde werkgever bij het laatste tijdvak van 2017 een andere indicatie aangevinkt dan het eerste tijdvak van 2018. Hierdoor is het recht komen te vervallen.
Met vriendelijke groet,
[het UWV]
In het bezwaar wordt gesteld dat voor onderstaande werknemers de werkgever recht heeft op LKV. Waarom is het LKV op €0,- gesteld op de definitieve beschikking (zie bezwaar)? Wij verzoeken een herberekening indien het bezwaar gegrond wordt verklaard.
[BSN werknemer 1]
[BSN werknemer 2]’
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende voor beide werknemers op grond van artikel 6.2 van de Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: WTL) over het jaar 2018 recht op de tegemoetkoming LKV arbeidsgehandicapte werknemer?
-
Is sprake van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel?
Vooraf
Belanghebbende heeft ter zitting een verzoek gedaan om aanhouding van de zaak in verband met mogelijke ontwikkelingen (binnen de belastingdienst) ten aanzien van de WTL waaraan de inspecteur refereerde. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om de zaak aan te houden nu onvoldoende duidelijk is om welke ontwikkelingen het gaat en in hoeverre deze ontwikkelingen voor belanghebbende relevant zouden zijn.
Vraag a
Belanghebbende heeft het volgende aangevoerd. De aangiften loonheffingen zijn en worden door een professioneel salarisbureau verzorgd. Dat salarisbureau heeft in de aangifte loonheffingen over het laatste tijdvak van het jaar 2017 een fout gemaakt doordat het verkeerde vakje is aangevinkt. Deze fout is pas veel later door het salarisbureau geconstateerd. Dat het herstellen van deze fout aan een fatale termijn van 1 mei is gebonden, is enkel om te bepalen dat werkgevers de aanvraag voor die tijd moeten inleveren, aldus belanghebbende. Het is volgens belanghebbende niet de bedoeling dat het foutief plaatsen van een vinkje niet meer te repareren is. De overgangsregeling is dermate moeilijk en onduidelijk dat het niet redelijk en billijk is de LKV arbeidsgehandicapte werknemer voor het jaar 2018 te weigeren. Daar bestaat recht op en tevens is sprake van een voortzetting van de situatie uit 2017, aldus belanghebbende. Volgens belanghebbende dient het voordeel voor de LKV arbeidsgehandicapte werknemer voor het jaar 2018 te worden berekend op 12 maal € 170.
De inspecteur heeft gesteld dat in het onderhavige geval niet aan de gestelde voorwaarden van het overgangsrecht is voldaan. Voor toepassing van het overgangsrecht is cruciaal dat de aangiften loonheffingen de juiste indicatie bevat, zowel in december 2017 als in januari 2018. Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 ten aanzien van beide werknemers niet de indicatie premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer aangevinkt. Reeds daarom is het overgangsrecht niet van toepassing. Uit het overgangsrecht volgt immers dat de werkgever voor de betrokken werknemers direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de WTL de betreffende premiekorting heeft toegepast.
Juridisch kader
Artikel 2.1 van de WTL bepaalt onder meer dat een werkgever in de loonaangifte een verzoek kan doen voor de tegemoetkoming loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer.
Artikel 6.2 van de WTL (hierna: het overgangsrecht) luidt, voor zover van belang, als volgt:
Een werkgever die:
a) voor een werknemer een verzoek doet als bedoeld in artikel 2.1;
b) over het voor de werkgever van toepassing zijnde aangiftetijdvak direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 5.1 voor de werknemer, bedoeld in onderdeel a, een premiekorting op grond van de artikelen 47, 49, 122a, 122b of 122l van de Wet financiering sociale verzekeringen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel 5.1 heeft toegepast in de aangifte over dat tijdvak of uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden in een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 met betrekking tot die aangifte; en
c) in de loonaangifte over het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel 5.1 de indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, heeft aangegeven, dan wel uiterlijk op de in artikel 4.1, tweede of zevende lid, bedoelde datum van het jaar waarin artikel 5.1 in werking is getreden, de aangifte over dat aangiftetijdvak door middel van een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft aangevuld met een indicatie voor de premiekorting, bedoeld in onderdeel b;
heeft met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 5.1 aanspraak op het overeenkomstige loonkostenvoordeel op grond van deze wet, waarbij de reeds verstreken duur van de premiekorting, bedoeld in onderdeel b, wordt afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel. (…)
Ten aanzien van de omvorming van de vóór 1 januari 2018 bestaande premiekorting arbeidsgehandicapten is in de parlementaire geschiedenis het volgende, voor zover hier van belang, opgemerkt:
‘Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende (…) premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze met ingang van 1 januari 2017 worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV. (…)
Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Ook indien het overgangsrecht van toepassing is, moet de werkgever een verzoek doen voor een LKV. Het LKV blijft uiteraard slechts doorlopen zolang aan de voorwaarden wordt voldaan.’ 1
‘Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende (…) premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV. Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Het is daarom van belang dat werkgevers in 2017 zorgvuldig de nog geldende premiekortingen toepassen en administreren, en vervolgens de juiste informatie over deze dienstbetrekkingen en premiekortingen doorgeven via de loonaangifte.’ 2
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de WTL is onder meer de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer, zoals die in de Wet financiering sociale verzekeringen was geregeld, met ingang van 1 januari 2018 komen te vervallen. Voormelde premiekorting is op 1 januari 2018 vervangen door LKV arbeidsgehandicapte werknemer in de WTL. Voor lopende premiekorting arbeidsgehandicapten is ten aanzien van de resterende periode een overgangsrecht (zie 2.10) getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aan het tweede noch aan het derde vereiste (onderdelen b en c) van het overgangsrecht heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat voor beide werknemers in het laatste aangiftetijdvak van 2017 een andere indicatie is toegepast dan de premiekorting arbeidsgehandicapten. Nu belanghebbende in het laatste aangiftetijdvak van 2017 de premiekorting arbeidsgehandicapten niet heeft toegepast (het tweede vereiste), bestaat geen recht op de LKV arbeidsgehandicapte werknemer in 2018 ook al is in de aangifte loonheffingen van 2018 daar om gevraagd. Het derde vereiste houdt in dat indien in de loonaangifte over het laatste tijdvak van 2017 een onjuiste indicatie is toegepast, een correctiebericht met betrekking tot die aangifte, de indicatie voor de premiekorting arbeidsgehandicapten uiterlijk op 1 mei 2018 moet zijn aangegeven. Vast staat dat dat niet is gebeurd. Daarmee voldoet belanghebbende dus ook niet aan het derde vereiste van het overgangsrecht. Het indienen van een correctiebericht voor het laatste aangiftetijdvak van 2017 op uiterlijk 1 mei van 2018 is een wettelijk vastgestelde termijn (artikel 4.1, tweede lid van de WTL) waar niet van kan worden afgeweken. De wetgever heeft bewust voor 1 mei als ‘fotomoment’ gekozen3 en daarbij uitdrukkelijk opgemerkt dat de datum van 1 mei ruim is gekozen om voor de vaststelling van de tegemoetkoming benodigde feiten over het jaar waarvoor de tegemoetkoming is aangevraagd aan te kunnen passen voordat deze op 1 mei van het volgende kalenderjaar onherroepelijk komen vast te staan. Dit betekent dat de door het salarisbureau na 1 mei 2018 ingediende correctieberichten over het laatste tijdvak van 2017 te laat zijn ingediend om te kunnen worden meegenomen in de beoordeling van LKV arbeidsgehandicapte werknemer voor het jaar 2018.
Belanghebbende doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende blijkt duidelijk uit het e-mailbericht van 24 mei 2018 van [medewerker UWV] , werkzaam bij het UWV, dat gekozen is de oude regeling voort te zetten en dat ook de fatale datum van 1 mei daarom niet van toepassing is. Belanghebbende heeft dit e-mailbericht overgelegd en heeft daarbij de volgende passage aangehaald en onderstreept: ‘Zoals eerder aangegeven is sprake van een overgangssituatie als er eerder sprake was van premiekorting. Een doelgroepverklaring LKV is in deze gevallen niet nodig.’ De rechtbank is van oordeel dat deze passage niet kan worden opgevat als een toezegging waaraan belanghebbende het vertrouwen kan ontlenen dat voor het jaar 2018 ten behoeve van beide werknemers recht bestaat op LKV arbeidsgehandicapte werknemers. De rechtbank vindt de uitlating van [medewerker UWV] met betrekking tot het overgangsrecht algemeen van aard en niet expliciet gericht op beide werknemers. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
De rechtbank merkt nog op dat de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, is gehouden recht te spreken naar de wet en het de rechter niet is toegelaten de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J. H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 2 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.