Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2732, AWB - 20 _ 7909
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2732, AWB - 20 _ 7909
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 juni 2021
- Datum publicatie
- 18 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2732
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2022:184
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7909
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7909
uitspraak van 4 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 18 november 2020, verzonden op 30 november 2020.
1 Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gegrond verklaard, op grond van dat partijen het er kennelijk over eens waren dat ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase en dat terugwijzing moest volgen.
Bij brief van 11 januari 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Belanghebbende is, hoewel hij daarom niet heeft verzocht, in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 maart 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende (de heer mr. J. van Gemert, verbonden aan Salus Juridische Diensten) op het adres Postbus 6550 te Nijmegen, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL volgt dat de brief op 27 maart 2021 dan wel 30 maart 2021 aan belanghebbende is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 23 april 2021 in Breda, aldaar is niemand verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten en de gronden van het verzet
In de brief van belanghebbende van 24 september 2020 waarin de gronden van het beroep zijn aangevuld heeft belanghebbende onder andere gesteld dat de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden en heeft belanghebbende verzocht de uitspraak op bezwaar te vernietigen en om de inspecteur op te dragen om te horen en opnieuw op het bezwaar te beslissen.
In zijn brief van 23 oktober 2020 heeft de inspecteur ook verzocht om de zaak terug te wijzen naar het bezwaarproces, zodat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is op het beroep beslist zoals opgenomen in 1.1.
De gronden waarop het verzet van belanghebbende is gebaseerd staan vermeld in de op 25 januari 2021 ingediende gronden van het verzet.
3 Beoordeling van het verzet
In verzet klaagt belanghebbende erover dat de zaak middels vereenvoudigde behandeling is afgedaan, dat niet alle inhoudelijke gronden van belanghebbende besproken zijn in de bestreden uitspraak en dat het als bijlage bij de uitspraak meegezonden stuk van de inspecteur niet naar belanghebbende is gestuurd voorafgaand aan de bestreden uitspraak.
De rechtbank stelt voorop dat in de bestreden uitspraak de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juli 2020 is vernietigd en dat de inspecteur is opgedragen om opnieuw op het bezwaar van belanghebbende te beslissen. Dit betekent dat de behandeling van het door belanghebbende ingediende bezwaar opnieuw in volle omvang plaats zal gaan vinden, waaronder begrepen een hoorgesprek en behandeling van de door belanghebbende in bezwaar aangedragen gronden. De inspecteur zal vervolgens een nieuwe uitspraak op bezwaar moeten doen, waarna belanghebbende eventueel weer in beroep kan gaan tegen deze uitspraak op bezwaar. Nu in de bestreden uitspraak reeds op grond van het niet-horen tot het oordeel is gekomen dat het beroep (kennelijk) gegrond moest worden verklaard, bestond geen aanleiding voor een oordeel over de overige grieven. De stelling van belanghebbende dat in de bestreden uitspraak niet alle inhoudelijke gronden van belanghebbende zijn besproken, faalt derhalve. De inhoudelijke grieven kunnen in de bezwaarfase en een eventuele daarna te entameren nieuwe beroepsfase aan de orde komen.
Op grond van artikel 8:54 Awb kan de rechter besluiten om een zaak vereenvoudigd te behandelen indien de rechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Aangezien beide partijen hebben verzocht om terugwijzing, is de zaak teruggewezen naar de inspecteur en is het beroep gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dat oordeel niet voor twijfel vatbaar, zodat de rechtbank terecht is overgegaan tot vereenvoudigde behandeling.
De brief van de inspecteur van 23 oktober 2020, waarin de inspecteur verzocht om terugwijzing, is met de bestreden uitspraak verstuurd aan belanghebbende. De rechtbank heeft geen andere stukken ontvangen van de inspecteur. Alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn derhalve door de rechtbank doorgestuurd naar belanghebbende. Dat voornoemde brief van de inspecteur voor het eerst bij de bestreden uitspraak is meegestuurd, levert geen schending op van het recht op hoor en wederhoor. Belanghebbende had verzocht om terugwijzing in verband met schending van de hoorplicht en de inspecteur heeft eenzelfde standpunt ingenomen, zodat geen aanleiding bestond voor het vragen van een reactie van belanghebbende ter zake van dit eensluidende standpunt.
Met betrekking tot de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat in de bestreden uitspraak op goede gronden de juiste beslissing is genomen. In verzet is nog aangevoerd dat in de bestreden uitspraak is geoordeeld dat de procedure enkel gaat over de boete, hetgeen volgens belanghebbende onjuist is, nu ook de aanslag inkomstenbelasting in geschil is. De rechtbank overweegt dat de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die door belanghebbende is gevoegd bij het beroepschrift, enkel betrekking heeft op de boetebeschikking (“deze aangifte is aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen de boetebeschikking die is begrepen in de aanslag”). Het beroep is dan ook enkel daartegen gericht. De in hetzelfde geschrift opgenomen beslissing om de aanslag niet ambtshalve te verminderen is een beslissing waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt, voordat beroep kan worden ingesteld. Voor zover belanghebbende van mening is dat de uitspraak op bezwaar of de beslissing om niet ambtshalve te verminderen onjuist zijn, kan dat in de bezwaarprocedure bij de inspecteur aan de orde worden gesteld. De inspecteur schrijft in zijn brief van 23 oktober 2020 hierover dat de rechtbank wordt verzocht “om een verwijzing naar het bezwaarproces, zodat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden”.
De gronden zoals door belanghebbende zijn aangevoerd kunnen derhalve niet leiden tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet juist is. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de in verzet bestreden uitspraak in stand blijft.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.