Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2936, AWB - 18 _ 1959
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2936, AWB - 18 _ 1959
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 11 juni 2021
- Datum publicatie
- 28 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:2936
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1959
Inhoudsindicatie
Geheimhouding / artikel 8:29 van de Awb
De rechtbank wijst het verzoek om geheimhouding van de inspecteur deels toe. Namelijk voor zover de volgens de inspecteur geheim te houden stukken vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Voor de andere passages geldt dat onvoldoende is toegelicht waarom geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van de aangevoerde grond. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om die toelichting wel te geven, gelet op de aard en de inhoud van de desbetreffende passages. Bijvoorbeeld enkele passages betreffen (ogenschijnlijk) een weergave van feiten of het verloop van contacten.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/1959
beslissing van 11 juni 2021
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te ' [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Het verzoek
De inspecteur heeft, met dagtekening 28 mei 2021, nadere stukken ingediend, waarbij hij ten aanzien van de bijlagen die zijn genummerd 25 en 27 (hierna: de geheimgehouden stukken) een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb heeft gedaan. Eveneens bij brief van 28 mei 2021 heeft de inspecteur het hiervoor bedoelde verzoek toegelicht (hierna: de toelichting). Bij de hiervoor bedoelde brieven heeft de inspecteur een gesloten enveloppe overgelegd met daarin de geheimgehouden stukken. De rechtbank heeft een afschrift van de hiervoor genoemde brieven van 28 mei 2021 en van de overige bijlagen aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.
De gemachtigde van belanghebbende heeft, bij fax van 8 juni 2021, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven niet in te stemmen met geheimhouding en heeft hij de geheimhoudingskamer verzocht het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven, met daaronder de reden waarom deze volgens de inspecteur geheim dienen te blijven:
-
bijlage 25 is een e-mailbericht van 21 januari 2013 waarin de inspecteur, richting een tweetal collega’s, reflecteert op de casus van belanghebbende, hierna: het e-mailbericht.
-
bijlage 27 is een voorbereidend memo voor een bespreking tussen de inspecteur en de [groep] van de Belastingdienst, hierna: het memo.
Ten aanzien van beide stukken doet de inspecteur een beroep op geheimhouding vanwege het belang van een vrije interne meningsvorming van de Belastingdienst en een vrije bepaling van de procespositie van de inspecteur. Het memo bevat voorts een sterkte/zwakte analyse. De inspecteur heeft recht op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad.
2 Overwegingen
Geen zitting
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 Daarbij heeft de geheimhoudingskamer meegewogen dat noch de inspecteur noch de gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling ter zitting.
Kader voor beoordeling
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
Uit de toelichting leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om passages van die stukken geheim te houden.
Ten aanzien van het e-mailbericht overweegt de geheimhoudingskamer dat het gaat om passages die vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Dit kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen.2 Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken. Gelet op de aard en inhoud van het e-mailbericht is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank is van oordeel dat voor het gehele e-mailbericht geldt dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van het e-mailbericht gerechtvaardigd is.
Voor het memo geldt hetzelfde, doch alleen voor de volgende passages:
- -
-
op pagina 1: de in de rechterkantlijn voorkomende namen van medewerkers van de Belastingdienst;
- -
-
op pagina 1: de tweede en de derde zin van de eerste alinea, beginnend met “Het gesprek” en eindigend met “ten opzichte van het ….”;
- -
-
op pagina 1: de derde zin van de tweede alinea, beginnend met “Ik zal dat” en eindigend met “(punt IV)”;
- -
-
op pagina 3: de tweede volledige alinea in het geheel, beginnend met “Alvorens het standpunt” en eindigend met “zou plaatsvinden”;
- -
-
op pagina 3: de vierde volledige alinea in het geheel, beginnend met “Complicerend is” en eindigend met “reeds was.”;
- -
-
op pagina 4 : de eerste volledige alinea in het geheel, beginnend met “Op dit moment” en eindigend met “te stellen”;
- -
-
op pagina 8, 9, 10 en 11: geheel hoofdstuk IV;
- -
-
op pagina 11, 12 en 13: geheel hoofdstuk V, behalve de tweede alinea daarvan (op pagina 11), beginnend met “Financiële verwevenheid” en eindigend met “een kapitaalvennootschap” en de zesde alinea daarvan (op pagina 12) beginnend met “Organisatorische verwevenheid” en eindigend met “organisatorische verwevenheid.”.
Voor de andere passages geldt dat onvoldoende toegelicht is waarom geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van de aangevoerde grond. Het had op de weg van de inspecteur gelegen om die toelichting wel te geven, gelet op de aard en de inhoud van de desbetreffende passages. Bijvoorbeeld enkele passages betreffen (ogenschijnlijk) een weergave van feiten of het verloop van contacten. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad een rechtvaardiging kán zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding zonder meer gerechtvaardigd is voor alle passages van een stuk dat ten behoeve van intern beraad is opgesteld.3
De hoofdzaak staat gepland op een zitting van de meervoudige kamer op 18 juni 2021. Gezien de korte termijn die nog rest tot die datum, wordt de inspecteur door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om zo spoedig mogelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden.4 Indien de inspecteur de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) naleeft, dient hij zo spoedig mogelijk exemplaren van een geschoonde versie van het memo te verstrekken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van belanghebbende.
3 Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding van het e-mailbericht toe;
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding van het memo toe maar slechts voor zover het gaat om de in 2.8 beschreven delen van het stuk;
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 11 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
<de rechter is verhinderd
te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.