Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2938, AWB - 19 _ 806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2938, AWB - 19 _ 806

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 juni 2021
Datum publicatie
25 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2938
Zaaknummer
AWB - 19 _ 806

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. Informeel verschoningsrecht en fair-playbeginsel. Integrale proceskostenvergoeding.

Belanghebbende participeert via haar dochtervennootschap in een scheepvaart C.V. om gebruik te maken van de tijdelijke willekeurige afschrijvingsfaciliteit. In het kader van het onderzoek naar de vorming van de fiscale eenheid tussen belanghebbende en haar dochtervennootschap heeft de inspecteur 415 e-mails opgevraagd. Belanghebbende heeft geweigerd inzage te geven, omdat de e-mails volgens haar belastingadviezen betreffen en inzage in de e-mails in strijd is met het informeel verschoningsrecht en het fair play-beginsel. De inspecteur heeft als gevolg van de weigering een informatiebeschikking afgegeven. In het kader van een bespreking tussen partijen zijn uit de 415 opgevraagde e-mails 57 e-mails geselecteerd. Deze e-mails zijn twee maal uitgedraaid, in twee identieke enveloppen gedaan en verzegeld. De inspecteur heeft de bij hem in bezit zijnde verzegelde envelop in de beroepsprocedure ingebracht en gemeld dat het geschil zich beperkt tot de 57 e-mails die zich in de envelop bevinden. Ter zitting is namens belanghebbende alsnog inzage verleend in de 57 e-mails. De rechtbank heeft, conform de conclusie van de inspecteur, geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking. De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding afgewezen, omdat het de rechtbank niet is gebleken dat de inspecteur tegen beter weten in heeft geprocedeerd of ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer: BRE 19/806

uitspraak van 11 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 februari 2018 aan de gemachtigde van belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) toegezonden in verband met de behandeling van de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2008, 2009 en 2011 ten name van belanghebbende.

1.2.

Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 19 maart 2018, door de inspecteur ontvangen op 20 maart 2019, bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 februari 2019 het bezwaar ongegrond verklaard en de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 15 februari 2019, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift is een verzegelde envelop gevoegd, met een begeleidende brief (zie 2.9 hierna).

1.6.

Vervolgens heeft correspondentie tussen de rechtbank en belanghebbende plaatsgevonden over de envelop. Verder heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend, waarop de inspecteur heeft gereageerd bij brief van 31 januari 2020.

1.7.

Op 25 november 2020 heeft een enkelvoudige kamer van de rechtbank een regiezitting gehouden. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat op 8 december 2020 aan partijen is gezonden, met een begeleidende brief waarin procesafspraken zijn neergelegd. De behandeling van de zaak is vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.

1.8.

Zowel belanghebbende als de inspecteur heeft na de regiezitting nadere stukken ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] (hierna: de gemachtigde), verbonden aan [bedrijf 1] te [plaats 2] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De inspecteur heeft voor de vennootschapsbelasting een beschikking fiscale eenheid tussen belanghebbende en haar [dochter] (hierna: de dochter) afgegeven met ingang van 16 december 2011. De dochter is op 28 december 2011 als commanditaire vennoot toegetreden tot een commanditaire vennootschap, via welke vennootschap is geïnvesteerd in een schip.

2.2.

Ter zake van voornoemde investering heeft belanghebbende in de aangifte vennootschapsbelasting 2011 een tijdelijke willekeurige afschrijving toegepast, die leidt tot een verlies in dat jaar.

2.3.

Bij belanghebbende is op 12 juli 2017 een boekenonderzoek gestart. Daarbij is onder meer onderzoek gedaan of belanghebbende de economische eigendom had van de aandelen in de dochter, wat – volgens de inspecteur – van belang is voor de vraag of sprake is van een fiscale eenheid tussen belanghebbende en de dochter. Tijdens dit boekenonderzoek heeft de inspecteur uit de e-mailbox van de controller [persoon] een overzicht opgesteld van e-mails in de periode 2011 tot 12 juli 2017. Dat betrof 21.900 e-mails. Op basis van bij de inspecteur bekende contacten van belanghebbende met betrekking tot de investering in een [CV] , zijn hieruit 415 e-mails geselecteerd die verband daarmee konden houden.

2.4.

Belanghebbende heeft tijdens het boekenonderzoek geweigerd inzage te geven in deze e-mails, daartoe stellende dat deze e-mails belastingadviezen betreffen en de inspecteur daarin geen inzagerecht heeft. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat hij een marginaal toetsingsrecht heeft om te beoordelen of er sprake is van belastingadvies. De inspecteur heeft belanghebbende hierover bericht bij onder meer brief van 16 november 2017, verzonden aan belanghebbende zelf, met daarbij een staatje om welke e-mails het gaat.

2.5.

De inspecteur heeft ter behoud van rechten in november 2017 navorderingsaanslagen over de jaren 2008, 2009 en 2011 opgelegd, waartegen bezwaar is gemaakt. Rond diezelfde tijd zijn compromisbesprekingen gevoerd. Omdat niet tot een compromis is gekomen, heeft de inspecteur bij brief van 15 december 2017 gemeld het boekenonderzoek te hervatten. Bij brief van 21 januari 2018 is het rapport boekenonderzoek toegezonden aan belanghebbende. Bij brief van diezelfde datum, toegezonden en geadresseerd aan de heer [gemachtigde 2] (hierna: [gemachtigde 2] ), verzoekt de inspecteur onder meer alsnog inzage te verlenen in de 415 e-mails. Een rappel is verstuurd bij brief van 8 februari 2018, eveneens toegezonden en geadresseerd aan [gemachtigde 2] .

2.6.

Op 27 februari 2018 heeft de inspecteur de informatiebeschikking gegeven. Deze is toegezonden en geadresseerd aan [gemachtigde 2] . Hierin staat onder andere:

In verband met het behandeling van de bezwaarschriften tegen de aanslagen vennootschapsbelasting 2011,2009 en 2008 t.n.v. [belanghebbende] is u verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. U hebt niet aan deze informatieverzoeken voldaan.

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

- inzage te verlenen in de 415 e-mails welke mogelijk betrekking hebben op de scheepsinvestering.

De inzage in deze 415 e-mails is van belang in verband met de beoordeling van het economisch belang dat [belanghebbende] heeft bij de aandelen in [dochter] en om te beoordelen of er al dan niet sprake is van een vooraf afgesproken verkoopprijs. (…)”

2.7.

Op 30 november 2018 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden waarbij uit deze 415 e-mails, 57 e-mails zijn geselecteerd. Deze 57 e-mails zijn tweemaal uitgedraaid en zijn in twee identieke enveloppen gedaan en verzegeld. Afgesproken is dat één envelop in het bezit van de inspecteur zal blijven en dat één envelop in het bezit van belanghebbende zal blijven.

2.8.

Op 4 februari 2019 heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gehandhaafd. In de uitspraak op bezwaar staat onder andere:

In uw brief van 31 juli 2018 heeft u aangegeven dat u aanvullende stukken ter inzage wilt ontvangen. Deze stukken staan ons niet (allemaal) ter beschikking en zijn in het kader van de beperkte kwestie van de informatiebeschikking wellicht als niet relevant te beschouwen. Daarnaast kan sprake zijn van gewichtige redenen om stukken niet ter inzage te geven op grond van artikel 7:4 lid 6 Awb. Hoewel we menen dat we met de toezending van de stukken op 4 juli 2018 aan artikel 7:4 lid 2 Awb hebben voldaan zullen we desalniettemin zoveel mogelijk de door u gevraagde stukken verstrekken.

2.9.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep in gesteld. De inspecteur heeft de bij hem in bezit zijnde verzegelde envelop toegestuurd aan de rechtbank bij het verweerschrift. In de begeleidende brief wordt daarover het volgende opgemerkt:

“Deze envelop bevat e-mailberichten die door de gemachtigde van belanghebbende zijn aangemerkt als fiscale adviezen die zouden vallen onder het informeel verschoningsrecht, hetzij als stukken die niet hoeven te worden verstrekt omdat het geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.(…) Wij hebben geen kennis genomen van deze stukken en doen nadrukkelijk GEEN beroep op 8:29 Awb voor deze stukken. De basis van het geschil is in de kern de kennisneming van de stukken in deze verzegelde envelop. Nu de inspecteur nadrukkelijk nog geen kennis heeft genomen van de inhoud, conform een eerder gemaakte afspraak met gemachtigde, is deze verzegelde envelop slechts in enkelvoud meegestuurd.

Gemachtigde beschikt reeds over een identieke verzegelde envelop met gelijkluidende inhoud. Gemachtigde beroept zich in feite op geheimhouding met betrekking tot deze stukken. Een soort omgekeerde situatie van 8:29 Awb, nu het niet het bestuursorgaan is wat een beroep doet op geheimhouding doch gemachtigde van belanghebbende.”

2.10.

Tijdens de regiezitting op 25 november 2020 heeft de inspecteur gemeld dat het geschil kan worden beperkt tot de 57 e-mails die in de verzegelde envelop zitten.

2.11.

Na afloop van de regiezitting heeft belanghebbende, voorafgaand aan het geplande onderzoek ter zitting, de inspecteur toestemming gegeven om de 57 e-mails in de verzegelde envelop te bekijken. Tevens heeft belanghebbende de e-mails (grotendeels) ingebracht in de bezwaarprocedure ten aanzien van de navorderingsaanslagen.

2.12.

Tijdens het onderzoek ter zitting is namens belanghebbende de door haar reeds gegeven toestemming aan de inspecteur herhaald. De inspecteur heeft tijdens een onderbreking van de zitting de verzegelde envelop geopend en de e-mails bekeken. De inspecteur heeft daarna gesteld dat de inhoud van de envelop overeenkomt met de hiervoor genoemde lijst van 57 e-mails. Afgesproken is dat een kopie van deze e-mails wordt nagezonden. De inspecteur heeft verklaard dat hiermee aan zijn informatieverzoek is voldaan.

3 Geschil

3.1.

Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de inspecteur om praktische redenen geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de informatiebeschikking. De rechtbank zal aldus beslissen.

3.2.

In geschil is nog de beantwoording van de vragen of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Beslissing