Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2965, AWB - 20 _ 4991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2965, AWB - 20 _ 4991

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juni 2021
Datum publicatie
28 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2965
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4991

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/4991

Uitspraak van 15 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 29 januari 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting met beschikkingsnummer [aanslagnummer] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, […] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 27 februari 2018 een aanvraag gedaan tot rangschikking als landgoed in de zin van artikel 1 van de Natuurschoonwet 1928 (hierna: de NSW) voor de onroerende zaak gelegen aan het [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak)

2.2.

Op 1 maart 2018 heeft belanghebbende de onroerende zaak aangekocht voor € 615.000. De onroerende zaak is 1 hectare groot.

2.3.

In de akte van levering van 1 maart 2018 heeft belanghebbende verzocht om vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van artikel 9a van de NSW. Belanghebbende heeft over de verkrijging van de onroerende zaak geen overdrachtsbelasting betaald.

2.4.

Voor de onroerende zaak is geen rangschikking afgegeven. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 12.300 opgelegd. Daarbij is € 41 belastingrente in rekening gebracht.

2.5.

In geschil is of belanghebbende over de verkrijging van de onroerende zaak overdrachtsbelasting is verschuldigd. In het bijzonder is in geschil of de verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting gezien de aard van het perceel.

2.6.

Artikel 9a van de NSW bepaalt dat over de verkrijging van een landgoed geen overdrachtsbelasting is verschuldigd.

2.7.

In artikel 2, eerste lid, van de NSW is bepaald dat de eigenaar die zijn onroerende zaak wenst aangemerkt te zien als een landgoed een daartoe strekkend verzoek moet indienen bij de Minister. In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat indien aan het verzoek wordt voldaan de onroerende zaak als een landgoed wordt aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop het verzoek bij de Minister is ingekomen.

2.8.

Op basis van onderdeel 3 van het besluit van 29 juni 2011, nr. BLKB2011/310M (hierna: het Besluit) kan de vrijstelling van overdrachtsbelasting worden toegepast als het landgoed nog niet is gerangschikt. De onroerende zaak moet ten tijde van de verkrijging rangschikkingswaardig zijn, in of bij de akte van verkrijging is een beroep op de vrijstelling gedaan, het verzoek om rangschikking moet zijn ingediend en bij de akte wordt een kopie van het verzoek om rangschikking onder de NSW overgelegd.

2.9.

Vast staat dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door belanghebbende (nog) niet was gerangschikt. Dat een eventuele latere rangschikking terugwerkt tot de datum waarop het verzoek bij de Minister is binnengekomen doet daaraan niet af. Belanghebbende heeft dus op grond van de wet geen recht op vrijstelling van overdrachtsbelasting ter zake van deze verkrijging.

2.10.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of belanghebbende recht heeft op vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van het Besluit. Voor de goedkeuring opgenomen in het Besluit geldt onder meer als voorwaarde dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging rangschikkingswaardig is.

2.11.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de NSW is omschreven wat onder een landgoed wordt verstaat. Ter uitvoering van dit artikel is het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vastgesteld. In artikel 2, onderdeel a, van dat besluit is de voorwaarde gesteld dat de oppervlakte van het beoogde landgoed tenminste 5 hectare bedraagt. Nu de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging slechts 1 hectare groot is, wordt niet aan die voorwaarde voldaan. Dit betekent dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging niet rangschikkingswaardig was. Belanghebbende maakt met hetgeen hij in dit verband op de zitting heeft aangevoerd over de toekomstige aankoop van meer grond en de discussie met de gemeente over de vraag welk bestemmingsplan rust op het bosperceel, niet aannemelijk dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging rangschikkingswaardig was. De aanwezige flora en fauna maakt dat niet anders. Het verzoek van belanghebbende om in dit verband een deskundige aan te stellen, wijst de rechtbank daarom af.

2.12.

Gelet op het voorgaande komt belanghebbende ook op grond van het Besluit evenmin in aanmerking voor een vrijstelling van overdrachtsbelasting.

2.13.

Verder heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het niet in aanmerking komen voor de vrijstelling leidt tot schending van het discriminatiebeginsel of dat sprake is van een buitensporige last als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol EVRM in vergelijking tot wel gerangschikte landgoederen. De onroerende zaak van belanghebbende is niet gerangschikt als landgoed in de zin van artikel 9a van de NSW. Van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden is dan ook geen sprake. Ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een last die zich in het geval van belanghebbende sterker laat voelen dan in het algemeen heeft belanghebbende niets aangevoerd.

2.14.

Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de NSW geen uitvoering geeft aan een Unierechtelijke bepaling en daarom niet binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt.

2.15.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.16.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 15 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.