Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3131, BRE - 18 _ 3255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3131, BRE - 18 _ 3255

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 juni 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3131
Zaaknummer
BRE - 18 _ 3255
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 29

Inhoudsindicatie

Artikel 29 van de Wet OB

Belanghebbende heeft omzetbelasting in aftrek gebracht op facturen die uiteindelijk niet zijn betaald. Het is dan belanghebbende die op grond van artikel 29 van de Wet OB het afgetrokken bedrag weer verschuldigd wordt. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag dus terecht aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd met de omzetbelasting met betrekking tot een factuur die door belanghebbende (nog) niet is betaald. Ook heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in het naheffingstijdvak recht bestond op teruggaaf op grond van artikel 29 van de Wet OB. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/3255

uitspraak van 18 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft op 25 januari 2018 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 30 september 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.7501) omzetbelasting opgelegd van € 58.000 (hierna: de naheffingsaanslag).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2018 de naheffingsaanslag verminderd tot € 33.189.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 24 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [heer X] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. [Vennootschap] (hierna: de vennootschap) maakte in ieder geval tot en met 30 september 2017 deel uit van de fiscale eenheid. De fiscale eenheid met de vennootschap is geëindigd op 21 november 2017 naar aanleiding van het faillissement van de vennootschap.

2.2.

De inspecteur geeft in het voornemen tot het opleggen van de naheffingsaanslag aan dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag ervan wordt uitgegaan dat de door belanghebbende in aftrek gebrachte OB in de laatste drie kwartaalaangiften OB / de laatste negen maandaangiften OB voor een aanzienlijk deel betrekking heeft op onbetaald gebleven facturen en dat die op aangifte in aftrek gebrachte bedragen op grond van artikel 29, zevende lid, van de Wet OB weer verschuldigd zijn. In verband hiermee bestaat het voornemen 75% van de over de betreffende tijdvakken in aftrek gebrachte voorbelasting, € 58.000, na te heffen.

2.3.

De inspecteur heeft vervolgens de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

2.4.

In de bezwaarfase heeft belanghebbende een crediteurenoverzicht overgelegd met een bedrag aan openstaande facturen die door de vennootschap niet zijn betaald van € 258.928,01 en een bedrag aan omzetbelasting van € 33.189,74.

2.5

In de bezwaarfase heeft de inspecteur conform het door belanghebbende overgelegde overzicht crediteuren de naheffingsaanslag verminderd tot € 33.189.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing