Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3145, BRE-18-1917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3145, BRE-18-1917

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 juni 2021
Datum publicatie
28 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3145
Zaaknummer
BRE-18-1917

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/1917 tot en met 18/1924

uitspraak van 10 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[naam A] , wonende te [Plaats A] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2011 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd en gelijktijdig bij beschikkingen boetes opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 februari 2018 de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2006 en 2007 niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve geen reden gezien voor vermindering van de belastingaanslagen en de gelijktijdig daarmee gegeven beschikkingen. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2008 en 2011 en de gelijktijdig daarmee gegeven beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 maart 2018, ontvangen bij de rechtbank op 28 maart 2018, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting, namelijk op 22 februari 2021, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende [naam B] en [naam C] , verbonden aan [kantoor] te [plaats B] , en namens de inspecteur, [Verweerder A] en [verweerder B] .

1.7.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

1.8.

Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum] . In de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) is geregistreerd dat belanghebbende van 26 oktober 2001 tot 17 april 2015 woonde aan de [adres A] [Plaats A] . Vanaf 17 april 2015 was belanghebbendes briefadres [adres B] in [Plaats A] .

2.2.

Belanghebbende heeft van 4 december 2001 tot en met 7 december 2005 gedetineerd gezeten op diverse locaties in Duitsland. Belanghebbende was van 20 maart 2012 tot en met 18 oktober 2013 “vertrokken onbekend waarheen”. Op 18 oktober 2013 is belanghebbende aangetroffen in België in een groot drugslaboratorium, waar hij door de Belgische autoriteiten is aangehouden. Belanghebbende heeft tussen eind 2013 en februari 2016 gedetineerd gezeten in België. Van 11 februari 2016 tot en met 20 oktober 2017 heeft belanghebbende gedetineerd gezeten in de Penitentiaire Inrichting in [plaats C] (hierna: PI).

Strafrechtelijk onderzoek (SO)

2.3.

Medio 2011 is onder de naam “ [xx] ” een opsporingsonderzoek ingesteld naar de betrokkenheid van belanghebbende bij aangetroffen drugslaboratoria in [Plaats D] , [plaats E] en [plaats F] . Het onderzoek tegen belanghebbende is opgestart naar aanleiding van het vermoeden dat hij betrokken was bij het omzetten in Nederland van Apaan in piperonyl methyl ketone (PMK) en benzyl methyl keton (BMK). Tijdens het SO is naar voren gekomen dat belanghebbende wederrechtelijk verkregen vermogen heeft geïnvesteerd in [naam centrum] in [land centrum] (hierna: [naam centrum] terwijl het belanghebbende ontbreekt aan aanwijsbare inkomsten en/of financiële middelen of vermogen.

2.4.

Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch belanghebbende veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest voor strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Belanghebbende is vrijgesproken van het overtreden van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën.

2.5.

Bij uitspraak van 3 juni 2014 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch belanghebbende veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf wegens deelname aan een organisatie die zich schuldig maakte aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Zijn werkzaamheden bestonden uit het maken van voorwerpen ten behoeve van het omzettingsprocedé van Apaan naar BMK (een precursor voor amfetamine) en de productie van MDMA.

Strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO)

2.6.

Op 1 maart 2012 is door de rechter-commissaris een machtiging tot het instellen van een SFO verleend. Het SFO heeft betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot 31 december 2014. Daarbij betreft de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 het onderzoek naar investeringen door belanghebbende in [naam centrum] . De periode van 1 januari 2011 tot 31 december 2014 betreft het onderzoek naar het door belanghebbende genoten voordeel uit drugslaboratoria in [Plaats D] , [plaats E] en [plaats F] .

2.7.

Bij vonnis van 19 april 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant aan belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat tot het beloop van € 496.000 ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij heeft verkregen.

2.8.

Bij arrest van 24 januari 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het bedrag waarop het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 526.897 en belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 474.207.

2.9.

Bij arrest van 6 oktober 2020 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond verklaard. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase is het te betalen bedrag verminderd tot € 469.207.

Aanslagregeling en bezwaarfase

2.10.

Aanslagregeling over het jaar 2006

Belanghebbende heeft op 2 april 2007 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. De aanslag IB/PVV 2006 is op 19 december 2008 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. De inspecteur heeft geen aanslag ZVW 2006 opgelegd.

2.11.

Aanslagregeling over het jaar 2007

Belanghebbende heeft op 31 maart 2008 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. De aanslag IB/PVV 2007 is op 20 maart 2009 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. De inspecteur heeft geen aanslag ZVW 2007 opgelegd.

2.12.

Aanslagregeling over het jaar 2008

Belanghebbende heeft op 31 maart 2009 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. De aanslag IB/PVV 2008 is op 27 november 2009 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. De inspecteur heeft geen aanslag ZVW 2008 opgelegd.

2.13.

Aanslagregeling over het jaar 2011

Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en ZVW 2011.

Fiscaal onderzoek

2.14.

De inspecteur is een onderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en ZVW over de jaren 2006 tot 2013. Op 9 april 2015 heeft de inspecteur een verzoek gedaan aan de Officier van Justitie om inzage te krijgen in en gebruik te mogen maken van de voor fiscale doeleinden relevante onderzoeksgegevens die in het SO genaamd “ [xx] ” zijn of worden vastgelegd . De Officier van Justitie heeft het verzoek op 9 april 2015 ingewilligd.

2.15.

De inspecteur heeft bij brief van 22 juli 2016 belanghebbende verzocht de informatiebiljetten voor de jaren 2011 en 2012 in te vullen en te retourneren. De brief is verzonden naar de PI.

2.16.

Met dagtekening 29 november 2016 is een controlerapport opgesteld. Dit rapport is op dezelfde dag verzonden aan belanghebbende naar het adres van de PI.

2.17.

Bij brief van 14 december 2016 heeft de inspecteur belanghebbende een brief gestuurd op het adres van de PI. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“Betreft

Navorderingsaanslag 2011 inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen

Navorderingsaanslag 2011 inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet

Geachte [naam A] ,

Bovenstaande aanslagen worden vandaag of morgen bezorgd op uw briefadres, [adres B] , [postcode] [Plaats A] .

Om er zeker van te zijn dat u deze aanslagen u ook bereiken, is besloten dat u afschriften van de aanslagen ook op uw detentie-adres ontvangt.”.

2.18.

Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven:

middel

jaar

dagtekening

belastbaar inkomen uit werk en woning / bijdrage-inkomen

boete

heffingsrente

IB/PVV

2006

2 december 2016

337.345

166.791

63.072

ZVW

2006

2 december 2016

337.345

1.320

499

IB/PVV

2007

2 december 2016

10.500

1.489

496

ZVW

2007

23 december 2016

10.500

462

155

IB/PVV

2008

4 maart 2017

340.136

166.467

48.585

ZVW

2008

25 februari 2017

340.136

1.592

463

IB/PVV

2011

17 december 2016

297.013

143.707

24.545

ZVW

2011

10 december 2016

297.013

-

321

Alle aanslagbiljetten zijn verzonden naar het adres [adres B] in [Plaats A] .

2.19.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 17 december 2016 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2011. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 30 december 2016.

2.20.

Belanghebbende heeft met een ongedateerde brief bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2006 en 2007 en de aanslag IB/PVV 2013. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 9 februari 2017.

2.21.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 23 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2008. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 27 maart 2017.

2.22.

Op 18 april 2017 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. Aanwezig waren belanghebbende en, namens de inspecteur, [Verweerder A] en [verweerder C] . De gemachtigde van belanghebbende was niet aanwezig bij het gesprek, omdat de portiers van de PI hem geen toegang hadden verschaft. Van het gesprek is een verslag opgemaakt.

2.23.

De inspecteur heeft op 16 februari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan. De bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2006 en 2007 en de gelijktijdig daarbij gegeven beschikkingen heeft hij niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De bezwaren tegen de overige navorderingsaanslagen en beschikkingen heeft de inspecteur ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2006 en 2007 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding?

  2. Heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over (2006, 2007 en) 2008 tijdig opgelegd?

  3. Zijn de in geschil zijnde navorderingsaanslagen terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?

  4. Zijn de boeten terecht opgelegd en niet tot te hoge bedragen vastgesteld?

  5. Is de heffingsrente tot de juiste bedragen in rekening gebracht?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2006 en 2007. Verder concludeert belanghebbende tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2008 en de gelijktijdig daarmee gegeven beschikkingen. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2011 en de gelijktijdig daarmee gegeven beschikkingen concludeert belanghebbende primair tot vernietiging en subsidiair tot vermindering.

3.3.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing