Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3230, AWB - 21 _ 1129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3230, AWB - 21 _ 1129

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 juni 2021
Datum publicatie
6 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3230
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1129

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/1129

uitspraak van 25 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar (met dagtekening 9 maart 2021) tegen de aan hem opgelegde beschikking op het verzoek om middeling in de zin van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) over de jaren 2015 tot en met 2017 (hierna: de middelingsbeschikking).

De middelingsbeschikking is gedagtekend op 2 mei 2019. Belanghebbende heeft met dagtekening 11 december 2020, ontvangen op 15 december 2020, de inspecteur verzocht om de middelingsbeschikking te herzien, in de zin dat deze middeling ongedaan gemaakt wordt en er middeling uitgevoerd wordt over de jaren 2017 tot en met 2019.

De inspecteur heeft het verzoek om herziening van belanghebbende in behandeling genomen als een bezwaar tegen de middelingsbeschikking en vervolgens bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Ook heeft de inspecteur het verzoek ambtshalve inhoudelijk behandeld en afgewezen.

In beroep wordt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet expliciet bestreden. Belanghebbende lijkt te stellen dat een verzoek tot herziening van een middelingsbeschikking mogelijk is binnen de termijn waarin een verzoek om middeling mogelijk is over het gewenste tijdvak (binnen 36 maanden nadat de aanslagen over de desbetreffende jaren onherroepelijk zijn geworden1).

De rechtbank stelt voorop dat op een middelingsverzoek wordt beslist bij een voor bezwaar vatbare beslissing.2 Hieruit volgt dat een belastingplichtige met het rechtsmiddel bezwaar (en eventueel vervolgens beroep) kan opkomen tegen een beslissing op een middelingsverzoek. Daarbij heeft de Hoge Raad3 beslist dat binnen de bezwaartermijn van een middelingsbeschikking de mogelijkheid bestaat om een ander middelingstijdvak te kiezen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van belanghebbende om herziening van het middelingstijdvak door de inspecteur terecht is opgevat als een bezwaar tegen de middelingsbeschikking. De voor bezwaar geldende bepalingen zijn derhalve van toepassing op het verzoek van belanghebbende.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken en eindigde derhalve op 13 juni 2019. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.

De bezwaartermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.

Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd die resulteren in verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De onjuiste veronderstelling van belanghebbende dat een verzoek tot herziening van een middelingsbeschikking mogelijk is binnen de termijn waarin een verzoek om middeling mogelijk is over het gewenste tijdvak, dient voor zijn risico te blijven.

Het bezwaar (het verzoek tot herziening) van belanghebbende is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is kennelijk ongegrond.

Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.