Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3236, BRE 20/6344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3236, BRE 20/6344

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 juni 2021
Datum publicatie
7 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3236
Zaaknummer
BRE 20/6344

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6344

uitspraak van 25 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [adres] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.959, aanslagnummer [aanslagnummer]H.76.01.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.108;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 81;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is ongehuwd, woont in België en werkt in Nederland.

2.2.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2017 uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht. Zij heeft tevens in de aangifte aangegeven aangemerkt te willen worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.

2.3.

De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 afgeweken van de aangifte en heeft belanghebbende niet aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Tevens heeft hij de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven geweigerd.

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.5.

In geschil is het antwoord op de vraag of, en zo ja in hoeverre, belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven.

2.6.

Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende aangemerkt kan worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.

Ten aanzien van de scholingsuitgaven

2.7.

Op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kwalificeren scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrekpost. De uitgaven kunnen alleen voor aftrek in aanmerking komen voor zover deze in het betreffende belastingjaar zijn gedaan en voor zover deze op de belastingplichtige drukken, zo volgt uit het eerste lid van dat artikel. Dat laatste betekent dat de kosten moeten zijn gemaakt door de belastingplichtige en dat deze niet door een ander, bijvoorbeeld door de werkgever, worden vergoed. Artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat scholingsuitgaven uitgaven zijn voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Op belanghebbende rust de last om, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, aannemelijk te maken dat zij recht heeft op persoonsgebonden aftrek.

2.8.

Belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank niet in haar bewijslast geslaagd. Met het enkel overleggen van een factuur met als datum 12 oktober 2016 voor een massagecursus heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning studie gerelateerde kosten heeft gemaakt die zien op het onderhavige jaar en die tevens op belanghebbende drukken. De overige door belanghebbende geclaimde scholingsuitgaven, waaronder advocaatkosten, telefoonkosten en kosten voor schrijfmateriaal, komen op grond van de wettelijke bepalingen niet voor aftrek in aanmerking.1

Ten aanzien van de specifieke zorgkosten

2.9.

De rechtbank stelt voorop dat de Wet IB 2001 aan de persoonsgebonden aftrek van (specifieke) zorgkosten een aantal voorwaarden stelt. Op grond van artikel 6.1 in samenhang met de artikelen 6.17 en 6.18 van de Wet IB 2001 is onder meer vereist dat de kosten zijn gemaakt in verband met ziekte of invaliditeit, dat de kosten uitstijgen boven een bepaalde inkomensafhankelijke drempel en dat de kosten op de belastingplichtige drukken. Kosten die onder het verplichte of vrijwillig verhoogde eigen risico vallen, zijn evenmin aftrekbaar.

2.10.

Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de totaal in het jaar 2017 in aftrek te brengen uitgaven voor specifieke zorgkosten € 1.071 bedragen, voor toepassing van de toepasselijke wettelijke verhoging en drempel. Dit bedrag is opgebouwd uit € 330 aan apotheekkosten, € 271 aan reiskosten en € 470 aan kosten voor geneeskundige hulp.

2.11.

De rechtbank ziet geen reden om partijen hierin niet te volgen. Na toepassing van de toepasselijke wettelijke verhoging en de drempel bedraagt de aftrekpost € 8512. Dit leidt tot een vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.108.

2.12.

Gelet op dat wat is overwogen in 2.11 is het beroep gegrond verklaard.

2.13.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met het door belanghebbende gestelde bedrag aan proceskosten van € 81. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfase nu niet aannemelijk is geworden dat daarom is verzocht voordat de uitspraak op bezwaar is gedaan.3

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van

mr. C.C. van den Berg, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.