Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3239, BRE 20/6853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3239, BRE 20/6853

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 juni 2021
Datum publicatie
9 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3239
Zaaknummer
BRE 20/6853

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6853

uitspraak van 25 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [adres] (Griekenland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 25 maart 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.388, aanslagnummer [aanslagnummer]H.86.01, en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 369 en in rekening gebrachte belastingrente van € 150.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 te Breda.

Aldaar is gehoord, via een Skype-verbinding, namens de inspecteur, [inspecteur].

Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft het gehele jaar 2018 in Griekenland gewoond.

2.2.

De inspecteur heeft belanghebbende per brief uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2018 te doen. Belanghebbende heeft geen aangifte binnen de door de inspecteur gestelde termijn ingediend.

2.3.

Met dagtekening 11 maart 2020 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd. De inspecteur heeft daarbij een schatting gemaakt van het belastbare inkomen uit werk en woning.

2.4.

Belanghebbende heeft op 4 maart 2020 de aangifte IB/PVV 2018 digitaal ingediend en gelijktijdig per brief een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 11 maart 2020 en aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

2.5.

Bij uitspraak op het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar nihil en de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De verzuimboete heeft hij in stand gelaten.

2.6.

Tussen partijen is enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

2.7.

De rechtbank overweegt vooraf en ambtshalve dat de brief van belanghebbende met dagtekening 4 maart 2020 door de inspecteur had moeten worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Dit bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.1 De beslissing op het verzoek met dagtekening 25 maart 2020 zal door de rechtbank worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar, waartegen belanghebbende tijdig (te weten op 7 april 2020) is opgekomen. De rechtbank zal hierna ingaan op de inhoudelijke kant van de zaak.

2.8.

De inspecteur heeft op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een verzuimboete opgelegd. Het eerste lid van dit artikel bepaalt kortgezegd dat de inspecteur een boete kan opleggen als de belastingplichtige de aangifte voor de inkomstenbelasting niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan. Het te laat doen van aangifte is dus een beboetbaar verzuim. Op grond van de eigen beleidsregels heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 369.2

2.9.

De boete is in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen opgelegd. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat de inspecteur belanghebbende heeft uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2018 te doen. Tevens staat vast dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan.

2.10.

De mate van verwijtbaarheid speelt bij een verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake wanneer de belastingplichtige geen enkel verwijt treft ten aanzien van het niet tijdig indienen van de aangifte. Daarvoor is vereist dat de belastingplichtige alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig wordt gedaan. Op belanghebbende rust de last om aannemelijk te maken dat sprake is van avas.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. De stelling van belanghebbende dat de te late indiening van de aangifte werd veroorzaakt door een DigiD storing en het uitblijven van een reactie op het verzoek om uitreiking van een papieren aangifte is door de inspecteur gemotiveerd weersproken. De inspecteur heeft de verzuimboete dus terecht opgelegd.

2.12.

De vervolgvraag die voorligt, is of de aan belanghebbende opgelegde boete passend en geboden is. Daarbij moeten de omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn omstandigheden gesteld noch gebleken die aanleiding geven voor een matiging van de opgelegde boete. De rechtbank acht de verzuimboete van € 369 dan ook passend en geboden.

2.13.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.