Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3256, BRE-18_3046

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3256, BRE-18_3046

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 april 2021
Datum publicatie
7 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3256
Zaaknummer
BRE-18_3046

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/3046 tot en met 18/3049

uitspraak van 16 april 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, alsmede daarbij beschikkingen vergrijpboeten opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 mei 2018 de tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 16 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende, eenmaal in de zaak 18/3046, een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende is, na zijn verzoek daartoe, door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, om schriftelijk te repliceren. Belanghebbende heeft niet van die gelegenheid gebruik gemaakt.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. M.C.J. Schoenmakers LLM, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op 24 december 1971 en gehuwd met [echtgenote] . Belanghebbende en zijn echtgenote hebben twee (minderjarige) kinderen.

2.2.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte IB/PVV en Zvw voor de jaren 2013 en 2014 gedaan. Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt voor 2013 € 19.238 en voor 2014 € 19.513. In de aangiften heeft belanghebbende voor 2013 een loon vermeld van € 27.938 en voor 2014 een loon van € 25.513.

2.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 16 mei 2014 de aanslag IB/PVV 2013 en met dagtekening 23 mei 2015 de aanslag IB/PVV 2014 overeenkomstig de aangiften opgelegd. De inspecteur heeft geen aanslagen Zvw opgelegd.

2.4.

Op 18 september 2015 is belanghebbende door de strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden (waarvan 8 maanden voorwaardelijk) voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 6,7 kilogram cocaïne.

2.5.

Op 30 juni 2016 heeft de inspecteur op grond van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht om informatie uit het strafrechtelijke onderzoek tegen belanghebbende met het oog op beoordeling van de belastingaangiften van belanghebbende over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. Op 1 juli 2016 heeft de officier van justitie die toestemming verleend.

2.6.

Tot de door de officier van justitie overgelegde stukken behoort een proces-verbaal van bevindingen van de politie-eenheid Oost-Brabant van 23 februari 2015. Hierin is onder meer opgenomen dat de politie in de avond van 22 februari 2015 een melding kreeg dat in een leegstaande woning in de wijk [wijk] te ’ [plaats] twee personen rondliepen met gebruikmaking van een zaklamp. Toen de politie ter plekke arriveerde verliet belanghebbende de woning met een tas in zijn handen. Na onderzoek is gebleken dat zich in die tas 6,72040 kilogram cocaïne bevond. Even later kwam ook de andere persoon naar buiten. Hij was in het bezit van de sleutels van het huis. Beide personen zijn aangehouden. Bij doorzoeking van de woning zijn geen ter zake doende goederen aangetroffen.

2.7.

Tot de stukken van het geding behoort een proces verbaal van bevindingen van 16 juli 2016 van het Team Expertise en Wetenschap van de politie inzake de groothandelsprijs van cocaïne (nummer [nummer] ). Hierin wordt verklaard dat de groothandelsprijs van cocaïne in de jaren 2013 tot en met 2015 onveranderd heeft gelegen tussen € 25.000 en € 35.000 per kilogram.

2.8.

In juli 2016 is de inspecteur bij belanghebbende een belastingcontrole ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Zvw over de jaren 2013 tot en met 2015. Op 23 augustus 2017 is daarvan een (definitief) rapport opgemaakt. Hierin is in onderdeel 6 onder meer het volgende opgenomen:

“De inkoopwaarde (van de cocaïne, RB) is door mij gesteld op € 27,50 per gram, zijnde de gemiddelde inkoopprijs die op dat moment in de markt gehanteerd is. Dit wordt bevestigd in een opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost- Brabant bekend onder nummer [nummer] .

Dit leidt tot de volgende berekening:

- 6.720,40 gram x € 27.50 = € 184.811,00.

De inkoopprijs in 2015 komt hierdoor op € 184.811,00 voor 6.720,40 gram cocaïne. Om deze hoeveelheid cocaïne te kunnen aanschaffen moet de heer [belanghebbende] vóór 22 februari 2015 in bezit zijn geweest van een vermogen met een waarde van € 184.811,00. Met behulp van de financiële gegevens van de jaren 2013, 2014 en 2015 die bekend zijn bij de Belastingdienst is een onderzoek gedaan naar ontstaan en herkomst van dit vermogen. Uit de bank- en loongegevens van de Belastingdienst is het bedrag van € 184.811,00 niet te achterhalen en ga ik er ervan uit dat deze bedragen contant ontvangen zijn in de jaren 2013 en 2014. Het bedrag zal naar rato over de jaren 2013 en 2014 worden verdeeld.

De contante ontvangsten in 2013 komen hierdoor op € 184.811,00 x 1/2 = € 92.405,50.

De contante ontvangsten in 2014 komen hierdoor op € 184.811,00 x 1/2 = € 92.405,50.”

2.9.

Op basis van deze bevindingen heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 (dagtekening respectievelijk 17 februari 2018 en 9 december 2017) en 2014 (dagtekening respectievelijk 13 januari 2018 en 11 januari 2018) opgelegd, waarbij hij in navolging van de controle-ambtenaar de gestelde ontvangsten als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangemerkt. Het belastbare inkomen uit werk en woning over 2013

is daarbij vastgesteld op (€ 19.238 +/+ € 92.405 =) € 111.643 en dat van 2014 op

(€ 19.513 +/+ € 92.405 =) € 111.918. De inspecteur heeft daarbij tevens vergrijpboetes van 50% van de nagevorderde belasting opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.

Het bijdrage-inkomen is voor zowel 2013 als voor 2014 vastgesteld op € 92.405. De navorderingsaanslagen Zvw zijn opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen in 2013 van € 50.853 en in 2014 van € 51.414. Daarbij is tevens belastingrente in rekening gebracht.

3 Geschil

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Heeft belanghebbende de vereiste aangifte IB/PVV en Zvw voor de jaren 2013 en 2014 gedaan?

  3. Heeft de inspecteur terecht en tot de juiste bedragen navorderingsaanslagen opgelegd?

  4. Zijn de boetes terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de belastingrentebeschikkingen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing