Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3257, BRE-18_2680

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3257, BRE-18_2680

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 mei 2021
Datum publicatie
7 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3257
Zaaknummer
BRE-18_2680

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/2680 en 18/2681

Uitspraak van 7 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2014 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd en tevens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 9.221.974.1

1.2.

Het verzoek om herziening van de beschikking belastingrente is afgewezen.2

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek bezwaar gemaakt en heeft daarbij om vergoeding van de bezwaarkosten gevraagd.

1.4.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.3Bij afzonderlijk besluit4 is het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten van belanghebbende afgewezen.

1.5.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.5

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en de inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.8.

Belanghebbende heeft nadere stukken, gedateerd 11 maart 2021, ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, drs. J.J.D. Veraa, vergezeld van M.H.A. Meuwissen LLM en mr. drs. R.M. Bos-Scheepers, verbonden aan Ernst & Young Belastingadviseurs. Namens de inspecteur zijn [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen.

1.10.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Met dagtekening 31 januari 2014 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag vpb opgelegd over 2014 naar een belastbaar bedrag van € 527.108.000 en een te betalen bedrag van € 131.767.000.

2.2.

Met dagtekening 8 november 2014 is de voorlopige aanslag vpb over 2014 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 404.151.000. De hierover verschuldigde vpb bedraagt € 101.027.750. Het te verrekenen / terug te geven bedrag bedraagt € 30.739.250.

2.3.

Met dagtekening 28 maart 2015 is een voorlopige aanslag vpb over 2014 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 460.536.000. De hierover verschuldigde vpb bedraagt € 115.124.000. Het te betalen bedrag bedraagt € 14.096.250.

2.4.

Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte vpb over 2014, gedateerd 1 maart 2015, uitgereikt.

2.5.

Op verzoek van belanghebbende is tot 1 mei 2016 uitstel verleend tot het doen

van de aangifte.

2.6.

Belanghebbende heeft op 28 april 2016 de aangifte ingediend.

2.7.

Met dagtekening 28 mei 2016 is een voorlopige aanslag vpb over 2014 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 474.048.794. De hierover verschuldigde vpb bedraagt

€ 118.287.306 (na de zogenoemde aftrek elders belast van € 214.891).

Daarnaast is € 261.012 aan belastingrente in rekening gebracht. Het te betalen

bedrag bedraagt € 3.424.318.

2.8.

Op 18 oktober 2016 heeft belanghebbende een herziene aangifte vpb over 2014

ingediend. Het aangegeven belastbare bedrag bedraagt € 217.014.840. De hierover verschuldigde vpb bedraagt € 54.028.819 (na de aftrek elders belast van € 214.891).

Met dagtekening 5 november 2016 zijn de voorlopige aanslagen vpb verminderd. De te verrekenen / terug te geven bedragen zijn respectievelijk € 3.424.318 (inclusief € 261.012 aan belastingrente), € 14.096.250 en € 46.998.931.

2.9.

Op 22 juni 2017 heeft belanghebbende nogmaals een herziene aangifte vpb over

2014 ingediend. Het aangegeven belastbare bedrag bedraagt € 430.205.462.

Met dagtekening 15 juli 2017 is een voorlopige aanslag vpb over 2014 opgelegd.

De verschuldigde vpb bedraagt € 107.326.474 (na de aftrek elders belast van € 214.891). Daarnaast is € 9.221.974 aan belastingrente in rekening gebracht over de periode van 1 juli 2015 tot en met 26 augustus 2017. Het te betalen bedrag bedraagt € 62.519.629.

2.10.

Het verloop van de bovenstaande voorlopige aanslagen kan als volgt worden samengevat:

Dagtekening aanslag

Belastbaar bedrag

Vpb

Betaling/teruggaaf

Belastingrente

31-01-14

€ 527.108.000

€ 131.767.000

€ 131.767.000

08-11-14

€ 404.151.000

€ 101.027.750

€ -30.739.250

28-03-15

€ 460.536.000

€ 115.124.000

€ 14.096.250

28-05-16

€ 474.048.794

€ 118.287.306

€ 3.424.318

€ 261.012

05-11-16

€ 217.014.840

€ 54.028.819

€ -3.163.306

€ -261.012

05-11-16

€ 217.014.840

€ 54.028.819

€ -14.096.250

05-11-16

€ 217.014.840

€ 54.028.819

€ -46.998.931

15-07-17

€ 430.205.462

€ 107.326.474

€ 62.519.629

€ 9.221.974

2.11.

Op 22 augustus 2017 heeft belanghebbende een verzoek ingediend, op grond van artikel 27, lid 5, van de Wet op de vennootschapsbelasting (de Wet), om herziening van de beschikking belastingrente van € 9.221.974.

2.12.

De inspecteur heeft het herzieningsverzoek afgewezen.

2.13.

Belanghebbende heeft bij het Ministerie van Financiën een verzoek ingediend om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

2.14.

Op 24 oktober 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek en heeft zij gevraagd om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

2.15.

Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule is afgewezen.

2.16.

Het bezwaar is ongegrond verklaard en het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen.

2.17.

In een verslag van de Landelijke vakgroep Formeel recht van de Belastingdienst uit november 2015, dat op 1 maart 2017, na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), openbaar is gemaakt, staat onder meer:

“Met een beroep op een redelijke wetstoepassing en het licht van doel en strekking van de belastingrenteregeling kunnen we uitgaan van de lijn dat we geen rente berekenen over de periode dat het geld al bij de fiscus was.”

2.18.

De Staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2017 onder meer geschreven:

“De regeling van de belastingrente is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het klopt dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting in deze situaties. Dat komt doordat in de regeling belastingrente niet langer het behalen van een economisch voor- of nadeel centraal staat. Natuurlijk is het denkbaar de wettelijke bepalingen rond het rekenen en vergoeden van rente over belastingen te veranderen maar dat vraagt uiteraard passende dekking.”

2.19.

In een verslag van de Landelijke vakgroep Formeel recht van de Belastingdienst uit juni 2017 staat onder meer:

“(…) is er geen ruimte meer om belastingrente te matigen, enkel vanwege de omstandigheid dat er rente is berekend over de periode waarin het geld reeds bij de Belastingdienst was.”

Deze passage is opgenomen en bekendgemaakt in een brief van de Staatssecretaris van 8 december 2017, met kenmerk [kenmerk] , waarin de Staatssecretaris reageert op een WOB-verzoek over belastingrente.

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende twee vragen:

I. Moet de beschikking belastingrente van 15 juli 2017 worden verminderd met de rente berekend over de periode vanaf 1 juli 2015 tot en met 6 november 2016?

II. Is het verzoek om vergoeding van de bezwaarkosten terecht afgewezen?

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing