Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3293, BRE_19_1408
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3293, BRE_19_1408
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 mei 2021
- Datum publicatie
- 6 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3293
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:2260, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE_19_1408
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1408
uitspraak van 14 mei 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft belanghebbende bij zijn besluit van 30 november 2017 meegedeeld dat zij vanaf 1 november 2017 is uitgeschreven als ondernemer voor de omzetbelasting (hierna, ook wel aangeduid als: btw) en dat haar btw-identificatienummer niet meer geldig is (hierna: het besluit van 30 november 2017).
Het tegen die uitschrijving gemaakte bezwaar heeft de inspecteur op 14 december 2017 ontvangen. Belanghebbende heeft bij brief van 12 maart 2018 de inspecteur in gebreke gesteld voor het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en een dwangsom gevorderd.
Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar bij brief van 20 maart 2019, ontvangen bij de rechtbank op 21 maart 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brieven van 2 april 2021 en 12 april 2021 voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen bekend onder zaaknummers BRE 18/2969, 18/2970, 18/3209 tot en met 18/3219, 18/3221 en 18/3223, 18/3604 tot en met 18/3606 en 19/1406 tot en met 19/1411. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [A], directeur van belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerders].
De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Na een ingelaste leespauze heeft belanghebbende verklaard voldoende kennis van de pleitnota en de bijlage te hebben genomen om daarop te kunnen reageren.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Bij belanghebbende is met ingang van 15 april 2017 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2017. In het daarvan opgemaakte rapport van 26 oktober 2017 is het standpunt ingenomen dat bij belanghebbende vanaf 1 januari 2015 geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting, aangezien zij niet heeft kunnen aantonen dat zij door middel van activiteiten deelneemt aan het economische verkeer. Daarbij is vermeld dat dit gebrek aan activiteiten ook blijkt uit het feit dat belanghebbende vanaf 2012 tot eind oktober 2017 geen omzet heeft gerealiseerd.
De inspecteur heeft de registratie van belanghebbende als ondernemer voor de btw gewijzigd, omdat uit informatie is gebleken dat belanghebbendes “activiteiten zijn gestopt of overgedragen”. Belanghebbende is vanaf 1 november 2017 uitgeschreven als ondernemer voor de btw en het aan haar toegekende btw-identificatienummer is ingetrokken. Daarvan heeft de inspecteur aan belanghebbende op 30 november 2017 mededeling gedaan.
In zijn verweerschrift van 10 april 2019 heeft de inspecteur meegedeeld dat hij ten onrechte niet heeft beslist op het bezwaarschrift tegen het besluit van 30 november 2017 en dat hij alsnog bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren. Ook zal hij nog een dwangsombeschikking nemen. De uitspraak op bezwaar behoort niet tot de gedingstukken.
3 Geschil
In geschil is of het bezwaar tegen de uitschrijving als btw-ondernemer ontvankelijk is en zo ja, of de inspecteur belanghebbende terecht heeft uitgeschreven als btw-ondernemer en of hij een dwangsom vanwege het niet tijdig doen van uitspraak verschuldigd is. Verder is in geschil of de inspecteur algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en of aan belanghebbende een schadevergoeding dient te worden toegekend.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, ontvankelijkverklaring van het bezwaar, vernietiging van het besluit van 30 november 2017, herinschrijving als btw-ondernemer en toekenning van een dwangsom en een schadevergoeding. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar, niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en ongegrondverklaring van het beroep met betrekking tot de dwangsom.