Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3294, BRE-18_3214_tm_3216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3294, BRE-18_3214_tm_3216

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 april 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3294
Formele relaties
Zaaknummer
BRE-18_3214_tm_3216

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/3214 tot en met 18/3216

uitspraak van 14 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2011 een navorderingsaanslag (beschikking) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 1.705, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.454 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.979.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.631, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 15.998 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.685. Tevens is bij beschikking € 1.706 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd van € 983. Gelijktijdig is bij beschikking een verlies verrekend van € 3.663 en is bij beschikking het nog te verrekenen verlies vastgesteld op nihil.

1.1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 6.122 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.022. Tevens is bij beschikking € 1.418 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd van € 1.091. Gelijktijdig is bij beschikking een verlies verrekend van € 1.186 en is bij beschikking het nog te verrekenen verlies vastgesteld op € 3.251.

1.2.1.

Het tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2011 en 2013 gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 13 december 2017 ontvangen.

1.2.2.

Het tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 20 december 2017 ontvangen.

1.3.

Belanghebbende heeft de inspecteur op 29 maart 2018 een ingebrekestelling gestuurd, omdat de inspecteur nog niet heeft beslist op de onder 1.2.1 en 1.2.2 vermelde bezwaarschriften. De ingebrekestelling is op diezelfde dag door de inspecteur ontvangen.

1.4.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 april 2018 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2011, 2012 en 2013 (hierna: de navorderingsaanslagen) gehandhaafd.

1.5.

Bij separaat schrijven van 12 april 2018 is het verzoek om een dwangsom afgewezen.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 23 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.7.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

De rechtbank heeft op 30 maart 2021 een brief gestuurd aan de inspecteur waarin is gevraagd om overlegging van diverse stukken. Een afschrift van dit verzoek is verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

Bij brief van 1 april 2021, ontvangen bij de rechtbank op 6 april 2021, heeft de inspecteur de stukken overgelegd. Belanghebbende heeft bij brieven van 2 april 2021 en 12 april 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen met zaaknummers BRE 18/2969, 18/2970, 18/3209 tot en met 18/3219, 18/3221 en 18/3223, 18/3604 tot en met 18/3606 en 19/1406 tot en met 19/1411. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerders].

1.11.

De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Na een ingelaste leespauze heeft belanghebbende verklaard voldoende kennis van de pleitnota en de bijlage te hebben genomen om daarop te kunnen reageren.

1.12.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is sinds de oprichting van [A BV] (hierna: de BV) op [datum] 1987 enig bestuurder en aandeelhouder.

2.2.

Belanghebbende bezit een onroerende zaak gelegen aan [adres 1] in [plaats X] (hierna: de onroerende zaak). Belanghebbende heeft de onroerende zaak tot 1 april 2012 verhuurd aan de BV. Sinds 1 april 2012 verhuurt belanghebbende de onroerende zaak aan een derde, [B BV] (hierna: [B BV]). De met [B BV] overeengekomen aanvangshuur bedraagt € 88.000 per jaar exclusief omzetbelasting. De huurovereenkomst met [B BV] is aangegaan voor een periode van vijf jaar met een optie tot verlenging. De verhuur van de onroerende zaak aan [B BV] is na de periode van vijf jaar met één jaar verlengd. Sindsdien staat de onroerende zaak leeg.

2.3.

Belanghebbende heeft in 1996 opdracht gegeven voor de bouw van de onroerende zaak. Opdrachtnemer was [C BV] (hierna: [C BV]). [C BV] is in 2001 gefuseerd met [D BV] (hierna: [D BV]). [D BV] heeft in 2004 haar statutaire naam gewijzigd in [E BV] (hierna: [E BV] en gezamenlijk aangeduid als: het bouwbedrijf).

2.4.

Tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in 1997 is een geschil ontstaan tussen enerzijds belanghebbende en de BV en het bouwbedrijf anderzijds. Door zowel belanghebbende als de BV zijn schadevorderingen ingediend die geleid hebben tot gerechtelijke procedures. Bij arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor Bouwbedrijven is het bouwbedrijf veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade. Die schade bestaat uit de kosten voor herstel en afbouw van de onroerende zaak en de gederfde huurinkomsten. Namens het bouwbedrijf is op 12 oktober 2004 een bedrag van € 240.000 en op 3 juli 2006 een bedrag van € 140.000 aan belanghebbende betaald. Het betrof hier twee door belanghebbende bij vonnissen van de Raad van Arbitrage verkregen executoriale titels.

2.5.

Op 31 maart 2010 is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van de BV over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2010. De uitkomsten van dat onderzoek zijn vervat in een rapport van 2 augustus 2010. Dat rapport bevat onder andere het volgende:

“De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het ontwikkelen en verkopen van software, de ontwikkeling en produktie en handel in technische systemen en het verstrekken van technische adviezen en begeleiding bij produktontwikkeling.

(…)

Het product vindt geen aftrek bij de ondernemers; vanaf 2002 draait [A BV] met verlies. Eind 2006 is het enige personeelslid ontslagen. [A BV] onderneemt momenteel nagenoeg geen activiteiten. In 2008 en 2010 heeft [A BV] een aantal onderdelen geleverd aan een klant die in het verleden een besturings-systeem heeft aangeschaft.

[belanghebbende] verklaarde bezig te zijn met de ontwikkeling van een nieuw product. De werkzaamheden bestaan hoofdzakelijk uit het raadplegen en verzamelen van gegevens via internet (…) en het nadenken over de te volgen stappen in de toekomst. [belanghebbende] verwacht over ruim twee jaar meer duidelijkheid over zijn plannen.”.

2.6.

Op 18 februari 2015 heeft de inspecteur een vragenbrief gestuurd over de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van de BV over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Vervolgens is in de brief van 3 april 2015 aangekondigd dat een boekenonderzoek wordt gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van de BV over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2015.

2.7.

Bij brief van 24 juli 2015 heeft de inspecteur aangekondigd dat het boekenonderzoek bij de BV wordt uitgebreid naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van de BV over de jaren 2009 tot en met 2013. In een brief van diezelfde dag heeft de inspecteur aangekondigd dat hij van plan is om een boekenonderzoek te starten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van belanghebbende over de jaren 2009 tot en met 2013. Laatstgenoemde brief van 24 juli 2015 vermeldt dat het boekenonderzoek zich beperkt tot de “fiscale aspecten aangaande uw onroerende zaken die aan vennootschap(pen) ter beschikking zijn gesteld (bedrijfspand [adres 1] te [plaats X] en de loods [adres 2] België)”.

2.8.

Op 17 oktober 2016 heeft [taxateur 1], taxateur (hierna: de taxateur), een brief aan belanghebbende gestuurd met de mededeling dat hij in opdracht van de inspecteur de waarde van de onroerende zaak wil bepalen. De taxateur meldt dat hij op 26 oktober 2016 een controle ter plaatse wenst te houden. Belanghebbende wordt verzocht om eventuele taxatierapporten, bouwtekeningen en huurovereenkomsten tijdens het bezoek ter inzage over te leggen.

2.9.

Tot de stukken van het geding behoort een “intern fiscaal vastgoedadvies” (hierna: het advies). Het advies is op 1 november 2016 opgemaakt door de taxateur. In het advies wordt de waarde van de onroerende zaak per 1 april 2012 bepaald op een bedrag tussen € 715.000 en € 725.000. Het advies bevat de volgende passage:

“Bij de waardering is rekening gehouden met de verhuur van het object per 1 april 2012 aan [B BV] te [plaats X] voor € 88.000 exclusief omzetbelasting per jaar. (…)

De aangegeven waarde ad € 469.000 is gelijk aan de WOZ-waarde met peildatum 1-1-2011. De WOZ-waarde met peildatum 1-1-2012 bedraagt € 548.000. Zie bijgevoegde taxatieverslagen.

Heb belastingplichtige aangeschreven voor opname van het object op 26 november jl. om 11:00 uur. Eigenaar was op dit tijdstip niet aanwezig. Ook geen bericht van verhindering ontvangen. Hierna aan huurder toestemming gevraagd voor opname. Ik kreeg hiervoor volledige medewerking.

(…)

Disclaimer

Dit intern fiscaal vastgoedadvies mag uitsluitend binnen de Belastingdienst worden gebruikt. Dit advies is geen professionele taxatiedienst in de zin van de reglementen van het NRVT.

Indien er geen overeenstemming omtrent de in de aanslag te verwerken waarde wordt bereikt, mag dit vastgoedadvies niet worden gehanteerd als grondslag voor een correctie. In geval van een correctie dient een (volledig) taxatierapport te worden vervaardigd.”.

2.10.

Het advies is voorzien van een opinie opgemaakt door [taxateur 2], taxateur. In de opinie wordt het advies voorzien van een nadere toelichting en uitwerking. In de opinie wordt de waarde van de onroerende zaak per 1 april 2012 bepaald op € 720.000 in verhuurde staat en € 600.000 in onverhuurde staat. De waarde van de onroerende zaak in verhuurde staat per 1 januari 2013 bedraagt volgens de opinie € 680.000.

2.11.

De bevindingen van het boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV zijn vervat in een controlerapport met datum 26 oktober 2017. In dit rapport komt de inspecteur tot de volgende correcties:

2.1.2. Pand [adres 1] [plaats X]

[belanghebbende] verhuurt dit pand per 1 april 2012 niet meer aan [A BV] maar aan een niet-gelieerde derde ([B BV]).

2012

Het pand valt vanaf 1 april 2012 niet meer onder de TBS regeling in box 1 maar kwalificeert zich als box 3 pand. Dit leidt tot een boekresultaat in box 1 (TBS). Voor de bepaling van het boekresultaat heeft de taxateur van de Belastingdienst de eindwaarde gewaardeerd op € 720.000. De inbrengwaarde bedraagt € 746.339. In totaal is in de aangifte inkomstenbelasting van de jaren 2001 tot en met 2011 € 48.407 afgeschreven op dit pand. Zoals reeds aangekondigd in de brief van 3

november 2016 leidt het einde van de terbeschikkingstelling derhalve tot een boekresultaat van € 22.068 in 2012. In de aangifte inkomstenbelasting 2012 is geen boekresultaat aangegeven.

Resultaat eindafrekening: € 22.068.

2013

Vanaf 2013 dient het pand voor de waarde economische verkeer in box 3 te worden aangegeven. Omdat [belanghebbende] dit niet heeft aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting volgt een correctie uit sparen en beleggen (box 3). Bij het vaststellen van de correctie ben ik uitgegaan van de getaxeerde eindwaarde van € 720.000, welke de taxateur van de Belastingdienst heeft vastgesteld. Hierdoor wordt de grondslag in box 3 met € 720.000 verhoogd en bedraagt daardoor € 992.838 in 2013 en 2014.

Rendementsgrondslag box 3 2013

Aangegeven bezittingen

€ 272.838

Correctie

€ 720.000

Gecorrigeerde bezittingen

€ 992.838

Heffingsvrije vermogen

€ 42.278

Rendementsgrondslag

€ 950.560

2.2.

Uitdeling

Bij een boekenonderzoek bij [A BV] is het

volgende gebleken:

- [belanghebbende] is bestuurder c.q. directeur-grootaandeelhouder van deze vennootschap;

- in 2011 tot en met 2013 is er vermogen van de vennootschap onttrokken door de enig aandeelhouder ten gunste van de enig aandeelhouder;

(…)

De bedragen welke als uitdeling worden aangemerkt zullen in de inkomstenbelasting (2011 t/m 2013) in Box 2 als correctie worden opgevoerd. Besloten is dat de correctie niet wordt verwerkt middels een naheffing dividendbelasting maar rechtstreeks in de inkomstenbelasting zal worden verwerkt. Dit houdt dat in Box 2 sprake is van 25% heffing over de uitdeling en er geen voorheffing dividendbelasting kan worden geclaimd.

De uitdeling bedraagt € 2.454 (2011); € 15.998 (2012); € 6.122 (2013).

Voor een toelichting op de correcties van de uitdelingen verwijs ik naar het controlerapport van [A BV].”.

2.12.

Met dagtekening 25 november 2017 (2013) respectievelijk 27 november 2017 (2011) en 9 december 2017 (2012) stelt de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV vast. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen het belastbare inkomen uit werk en woning (2012), het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (2011, 2012 en 2013) respectievelijk het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (2013) gecorrigeerd conform het vermelde in het onder 2.11 opgenomen rapport.

2.13.

Belanghebbende maakt op 13 december 2017 (2011 en 2013) respectievelijk 20 december 2017 (2012) bezwaar tegen de navorderingsaanslagen. Belanghebbende heeft de bezwaren op 2 maart 2018 aangevuld.

2.14.

Op 29 maart 2018 stelt belanghebbende de inspecteur in gebreke, omdat nog niet is beslist op de bezwaren.

2.15.

Op 4 april 2018 nodigt de inspecteur belanghebbende uit voor een hoorgesprek. De inspecteur vermeldt tijdstippen op 6, 9, 10 en 11 april 2018 waarop hij beschikbaar is voor een hoorgesprek. De inspecteur verzoekt belanghebbende om per ommegaande te laten weten of belanghebbende gehoord wil worden.

2.16.

Belanghebbende reageert per brief van 6 april 2018, ontvangen door de inspecteur op 10 april 2018, op de uitnodiging van de inspecteur. Belanghebbende schrijft:

“De belastingdienst heeft, geheel in strijd met (oa) art 7:4 Awb, art 7:3 Awb, (i) belastingplichtige niet een redelijke termijn gesteld voor het gebruik maken van diens rechten mbt de hoorzitting bij bezwaar, (ii) niet aan belastingplichtige medegedeeld dat deze tot tien dagen voor de hoorzitting nadere stukken kan indienen, (iii) het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende niet ten minste een week voor belanghebbende ter inzage gelegd, (iv) aan belastingplichtige niet mededeling gedaan van voornoemde verplichte terinzagelegging.

Daarbij heeft te gelden dat, zoals belastingplichtige reeds uitdrukkelijk heeft gesteld, alle communicatie van de belastingdienst aan belastingplichtige uitsluitend per normale briefpost naar het door belastingplichtige verstrekte correspondentieadres dient te geschieden, althans had behoren te geschieden.

Onder voorbehoud van alle rechten.”.

2.17.

Op 10 april 2018 doet de inspecteur uitspraken op bezwaar. De inspecteur verklaart de bezwaren ongegrond. Belanghebbende is niet gehoord. In de uitspraken op bezwaar staat daarover:

“Op 4 april 2018 heb ik u zowel schriftelijk als per e-mail uitgenodigd voor een hoorgesprek. Ik heb in deze brief verschillende data als optie gegeven om uw bezwaarschrift mondeling toe te lichten. U heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Daarom heb ik nu uitspraak gedaan enkel op basis van de informatie uit uw bezwaarschrift.”.

2.18.

Bij separaat schrijven van 12 april 2018 is het verzoek om een dwangsom afgewezen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is:

I. Is terecht griffierecht geheven?

II. Zijn de navorderingsaanslagen tijdig vastgesteld?

III. Zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd (artikel 8:42 Awb)?

IV. Is de hoorplicht geschonden?

V. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?

VI. Heeft de inspecteur het resultaat uit het ter beschikking stellen van de onroerende zaak naar een te hoog bedrag vastgesteld (2012)?

VII. Heeft de inspecteur de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak naar een te hoog bedrag vastgesteld (2013)?

VIII. Zijn terecht boetebeschikkingen gegeven en is de hoogte van deze beschikkingen passend en geboden?

IX. Zijn terecht en naar het juiste bedrag rentebeschikkingen gegeven?

X. Dient aan belanghebbende een schadevergoeding te worden toegekend?

XI. Dient aan belanghebbende een dwangsom te worden toegekend?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen, tot een (immateriële) schadevergoeding, tot vergoeding van de werkelijke proceskosten en tot toekenning van een dwangsom. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2011, tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 en de daarbij gegeven rentebeschikking en boetebeschikking en tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de daarbij gegeven rentebeschikking en boetebeschikking.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing