Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3295, BRE-19_1409_1410
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3295, BRE-19_1409_1410
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 mei 2021
- Datum publicatie
- 6 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3295
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:2262, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE-19_1409_1410
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/1409 en 19/1410
uitspraak van 14 mei 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven ten aanzien van de voorgenomen aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2015 en 2016.
Het tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 22 november 2018 ontvangen.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2019 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 maart 2019, ontvangen bij de rechtbank op 21 maart 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 30 maart 2021 een brief gestuurd aan de inspecteur waarin de in het verweerschrift genoemde bijlagen 25 tot en met 29 zijn opgevraagd. Een afschrift van dit verzoek is verstrekt aan de wederpartij.
Bij brief van 31 maart 2021, ontvangen bij de rechtbank op 2 april 2021, heeft de inspecteur de bijlagen 25 tot en met 29 bij het verweerschrift overgelegd. Belanghebbende heeft bij brieven van 2 april 2021 en 12 april 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen met zaaknummers BRE 18/2969, 18/2970, 18/3209 tot en met 18/3219, 18/3221 en 18/3223, 18/3604 tot en met 18/3606 en 19/1406 tot en met 19/1411. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerders].
De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Na een ingelaste leespauze heeft belanghebbende verklaard voldoende kennis van de pleitnota en de bijlage te hebben genomen om daarop te kunnen reageren.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Op 18 november 2016 doet belanghebbende aangifte IB/PVV over het jaar 2015. Op 10 november 2017 doet belanghebbende aangifte IB/PVV over het jaar 2016.
Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van [A BV] (hierna: de BV). Op 28 mei 2018 is aan de BV een informatieverzoek gestuurd naar aanleiding van de door de BV ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2016.
Op 21 juni 2018 is aan [administratiekantoor] een informatieverzoek gestuurd naar aanleiding van de ingediende aangiften IB/PVV 2015 en 2016 van belanghebbende. Dat informatieverzoek luidt als volgt:
“1. Verzoek om informatie
Box 1 Resultaat uit ter beschikkingstelling van vermogensbestanddelen
De volgende bezittingen en schulden staan op de TBS balans:
01-01-2015 |
31-12-2015 |
01-01-2016 |
31-12-2016 |
|
[adres], Berneau (Bel) |
€ 52.750 |
€ 52.750 |
€ 52.750 |
€ 52.750 |
Rekening courant [A BV] |
€ 196.455 |
€ 88.566 |
€ 88.566 |
€ 68.117 |
Lening o/g [A BV] |
€ 75.328 |
€ 75.328 |
€ 75.328 |
€ 0 |
Ik zie dat de waarde van de rekening-courantvordering van [A BV] en de lening o/g [A BV] op de TBS balans zijn afgenomen. Om te kunnen beoordelen of die voor de juiste waarden zijn opgenomen, verzoek ik u mij, de volgende informatie te sturen:
- Een specificatie van de mutaties van de rekening-courant of grootboekrekeningen 2015 en 2016 van de rekening-courant;
- De rekeningcourant overeenkomst;
- De leningsovereenkomst;
- Een antwoord op de volgende vragen:
• Ten behoeve van welke bezitting is de lening o/g aangegaan? Kunt u een nadere toelichting geven?
• Met welke middelen heeft uw cliënt de lening o/g [A BV] kunnen aflossen?
• Wat is de herkomst van deze middelen? Graag ontvang ik stukken waaruit dat blijkt.
Box 3 Voordeel uit sparen en beleggen
In de aangiften 2014, 2015 en 2016 worden de volgende bankbezittingen aangegeven in box 3.
01-01-2014 |
01-01-2015 |
01-01-2016 |
|
Bankbezittingen |
€ 59.040 |
€ 76.401 |
€ 771.720 |
De bankbezittingen nemen toe. Graag ontvang ik de volgende informatie van u:
• Een verklaring voor de toenames?
• Stukken die uw verklaring onderbouwen.
• Heeft de toename van de bankbezittingen tussen 2015 en 2016 betrekking op de vaststellingsovereenkomst tussen [A BV], [B BV], [C NV], [D BV] en [belanghebbende] d.d. 14/15 januari 2015?
• Zo ja, dan verzoek ik u nader toe te lichten waarom het bedrag op de privé bankrekening is ontvangen. Volgens de vaststellingsovereenkomst d.d. 14/15 januari 2015, zou het bedrag aan [A BV] toekomen.
• Ik lees in de correspondentie dat uw cliënt aangeeft dat hij de vordering die [A BV] had op [B BV], voor € 1,--in privé heeft overgenomen. De afspraak tussen uw cliënt en [A BV] voor overname van het ontvangen bedrag, is volgens uw cliënt niet op schrift gezet. Graag ontvang ik een toelichting op deze afspraak. Kunt u daarbij ook aangeven of en zo ja waarom u van mening bent dat het hier gaat om een zakelijke afspraak tussen [A BV] en uw cliënt.
Om de zakelijkheid van deze afspraak te kunnen beoordelen ontvang ik graag de volgende informatie:
- Hoe is het bedrag van € 696.062 dat aan [A BV] toekwam en door uw cliënt in privé is overgenomen tot stand gekomen?
- Wat waren de geschillen en wat waren de claims van [A BV] en uw cliënt in de juridische procedures tussen [A BV] en [B BV] (volgens de vaststellingsovereenkomst d.d. 14/15 januari 2015 zaaknummer 87331 / HA ZA 02-1980)?
- Wat waren de geschillen en wat waren de claims van [A BV] en uw cliënt in de juridische procedures tussen [A BV] en [B BV] (volgens de vaststellingsovereenkomst d.d. 14/15 januari 2015 zaaknummer HD 200.088.120)?
- Wat waren de geschillen en wat waren de claims van [A BV] en uw cliënt in de juridische procedures tussen [Holding E] en [A BV] (volgens de vaststellingsovereenkomst d.d. 14/15 januari 2015 zaaknummer 200-112.108/01)?
2. Verdere afhandeling
Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 16 juli 2018 toe te sturen.
(…)”.
Op 29 juni 2018 is aan de BV een aanvullend informatieverzoek verzonden. Op 27 juli 2018 is een herinneringsbrief ten aanzien van dit informatieverzoek verzonden.
Op 7 september 2018 is aan belanghebbende een herhaald informatieverzoek verzonden, omdat de fiscaal dienstverlener voor de beantwoording van de gestelde vragen naar belanghebbende verwijst. In de brief van 7 september 2018 vermeldt de inspecteur dat de vragen zijn gesteld op basis van artikel 47 AWR.
Met dagtekening 16 oktober 2018 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven ten aanzien van de voorgenomen aanslagen IB/PVV 2015 en 2016. De tekst van de informatiebeschikking luidt als volgt:
“(…)
Op 7 september 2018 zond ik u een vragenbrief met betrekking tot uw aangiften Inkomstenbelasting
2015 en 2016. Met betrekking tot deze aangiften zond een collega van mij op 21 juni 2018 al
vergelijkbare vragen aan uw administrateur, Administratiekantoor Kerhof en Partner (zie bijlage).
Gevraagde informatie
Voor een uitgebreide toelichting op de informatie die ik gevraagd heb, verwijs ik naar mijn brief van
7 september 2018. Een kopie van deze brief treft u als bijlage aan. Samenvattend heb ik de volgende
gegevens opgevraagd:
• Specificatie van de box 1 bezittingen en schulden. In het bijzonder vraag ik om een toelichting op
de mutaties op het rekening-courant en de lening o/g tussen u en uw vennootschap, [A BV]
(hierna: [A BV]), onder toezending van de bijbehorende
overeenkomsten;
• Toelichting, onder toezendding van alle relevante documentatie zoals bankbescheiden, van de
toename van uw box 3-bezittingen;
In 2015 neemt uw vermogen box 3 toe met een bedrag dat is ontvangen als uitvloeisel van een
vaststellingsovereenkomst d.d. 14/15 januari 2015, waarbij ondermeer [A BV] partij was. U
heeft deze betalingen aangegeven in box 3. Ik wil toetsen of deze verwerking juist is en uitsluiten
dat het geen inkomsten betreffen die in box 1 of box 2 aangegeven hadden moeten worden. Om
dit te beoordelen verzocht ik om inzage in alle relevante documentatie / afspraken tussen u en
[A BV] aangaande deze betaling. Ook verzocht ik u om uw toelichting op deze afspraken, zodat
ik de zakelijkheid van de overeenkomst kan toetsen;
• De vaststellingsovereenkomst van 14/15 januari 2015 is door u mede-ondertekend. In deze
overeenkomst worden feiten weergegeven en wordt verwezen naar diverse gerechtelijke
procedures. Ik heb verzocht om alle op die overeenkomst betrekking hebbende achterliggende
stukken, waaronder de gerechtelijke procedures waarnaar verwezen wordt, en een toelichting
hierop.
De beantwoording van mijn vragen is noodzakelijk voor een gedegen behandeling van de ingediende
aangiften inkomstenbelasting 2015 en 2016. Op 28 september 2018 reageerde u op mijn vragenbrief.
In uw brief gaat u niet in op mijn inhoudelijke vragen.
Informatiebeschikking
Nu de door mij gestelde vragen niet zijn beantwoord, ontvangt u deze informatiebeschikking in de zin
van artikel 52e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
(…)”.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 november 2018 bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft in zijn brief van 20 december 2018 de termijn voor het beslissen op het bezwaar eenzijdig met zes weken verdaagd.
In de brief van de inspecteur van 18 januari 2019 wordt aan belanghebbende gevraagd om binnen veertien dagen kenbaar te maken of belanghebbende gehoord wenst te worden. De inspecteur schrijft verder dat indien belanghebbende niet binnen die termijn reageert, de inspecteur ervan uitgaat dat belanghebbende niet gehoord wenst te worden. Ook wordt belanghebbende in deze brief gewezen op de mogelijkheid om op grond van artikel 7:4 Awb inzage te verkrijgen in de op zaak betrekking hebbende stukken.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van de inspecteur van 18 januari 2019.
In de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2019 verklaart de inspecteur het bezwaar ongegrond. Belanghebbende is voorafgaand aan deze beslissing niet gehoord.
3 Geschil
In geschil is:
I. Is terecht griffierecht geheven?
II. Zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd (artikel 8:42 Awb)?
III. Is de hoorplicht geschonden?
IV. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
V. Is de informatiebeschikking terecht gegeven?
VI. Dient aan belanghebbende een schadevergoeding te worden toegekend?
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de informatiebeschikking, tot een (immateriële) schadevergoeding en tot vergoeding van de (werkelijke) proceskosten. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.