Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3296, BRE-19_1411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3296, BRE-19_1411

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 mei 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3296
Formele relaties
Zaaknummer
BRE-19_1411

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1411

uitspraak van 14 mei 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,

de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.164 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.987 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking € 417 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Het tegen de aanslag gemaakte bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur op 2 januari 2019 ontvangen.

1.3.

Belanghebbende heeft de inspecteur op 18 maart 2019 een ingebrekestelling gestuurd, omdat de inspecteur nog niet heeft beslist op het bezwaarschrift. De ingebrekestelling is op 21 maart 2019 door de inspecteur ontvangen.

1.4.

Belanghebbende heeft op 20 maart 2019 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig nemen van een besluit. Dit beroepschrift is door de rechtbank op 21 maart 2019 ontvangen. Bij beroepschrift van 8 april 2019, ontvangen bij de rechtbank op 9 april 2019, heeft belanghebbende de uitspraak op bezwaar van 27 maart 2019 ten aanzien van de aanslag overgelegd. In die uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.5.

Bij separaat schrijven van 27 maart 2019 is het verzoek om een dwangsom afgewezen.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brieven van 2 april 2021 en 12 april 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen met zaaknummers BRE 18/2969, 18/2970, 18/3209 tot en met 18/3219, 18/3221 en 18/3223, 18/3604 tot en met 18/3606 en 19/1406 tot en met 19/1411. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerders].

1.9.

De inspecteur heeft ter zitting exemplaren van een pleitnota, met een bijlage, overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Na een ingelaste leespauze heeft belanghebbende verklaard voldoende kennis van de pleitnota en de bijlage te hebben genomen om daarop te kunnen reageren.

1.10.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is sinds de oprichting van [A BV] (hierna: de BV) op [datum] 1987 enig bestuurder en aandeelhouder.

2.2.

Belanghebbende bezit een onroerende zaak gelegen aan [adres 1] in [plaats X] (hierna: de onroerende zaak). Belanghebbende heeft de onroerende zaak tot 1 april 2012 verhuurd aan de BV. Sinds 1 april 2012 verhuurt belanghebbende de onroerende zaak aan een derde, [B BV] (hierna: [B BV]). De met [B BV] overeengekomen aanvangshuur bedraagt € 88.000 per jaar exclusief omzetbelasting. De huurovereenkomst met [B BV] is aangegaan voor een periode van vijf jaar met een optie tot verlenging. De verhuur van de onroerende zaak aan [B BV] is na de periode van vijf jaar met één jaar verlengd. Sindsdien staat de onroerende zaak leeg.

2.3.

Op 31 maart 2010 is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van de BV over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2010. De uitkomsten van dat onderzoek zijn vervat in een rapport van 2 augustus 2010. Dat rapport bevat onder andere het volgende:

“De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het ontwikkelen en verkopen van software, de ontwikkeling en produktie en handel in technische systemen en het verstrekken van technische adviezen en begeleiding bij produktontwikkeling.

(…)

Het product vindt geen aftrek bij de ondernemers; vanaf 2002 draait [A BV] met verlies. Eind 2006 is het enige personeelslid ontslagen. [A BV] onderneemt momenteel nagenoeg geen activiteiten. In 2008 en 2010 heeft [A BV] een aantal onderdelen geleverd aan een klant die in het verleden een besturings-systeem heeft aangeschaft.

[belanghebbende] verklaarde bezig te zijn met de ontwikkeling van een nieuw product. De werkzaamheden bestaan hoofdzakelijk uit het raadplegen en verzamelen van gegevens via internet (…) en het nadenken over de te volgen stappen in de toekomst. [belanghebbende] verwacht over ruim twee jaar meer duidelijkheid over zijn plannen.”.

2.4.

Op 18 februari 2015 heeft de inspecteur een vragenbrief gestuurd over de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van de BV over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Vervolgens is in de brief van 3 april 2015 aangekondigd dat een boekenonderzoek wordt gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van de BV over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2015.

2.5.

Bij brief van 24 juli 2015 heeft de inspecteur aangekondigd dat het boekenonderzoek bij de BV wordt uitgebreid naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van de BV over de jaren 2009 tot en met 2013. In een brief van diezelfde dag heeft de inspecteur aangekondigd dat hij van plan is om een boekenonderzoek te starten naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van belanghebbende over de jaren 2009 tot en met 2013. Laatstgenoemde brief van 24 juli 2015 vermeldt dat het boekenonderzoek zich beperkt tot de “fiscale aspecten aangaande uw onroerende zaken die aan vennootschap(pen) ter beschikking zijn gesteld (bedrijfspand [adres 1] te [plaats X] en de loods [adres 2] België)”.

2.6.

Op 7 juli 2016 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2014 gedaan. De aangifte IB/PVV 2014 is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 198.356 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.767, waarvan € 18.627 aan belanghebbende wordt toegerekend.

2.7.

Op 31 mei 2018 heeft de inspecteur een verzoek om informatie gestuurd naar aanleiding van de ontvangen aangifte IB/PVV 2014. Dat verzoek om informatie luidt als volgt:

“Ik ontving de aangiften inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2014 van de heer [belanghebbende], burgerservicenummer [bsn]. Om deze aangifte te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie nodig. In deze brief leest u onder punt 1 om welke informatie het gaat. Tevens ben ik van plan om op een aantal punten van de aangiften af te wijken. In deze brief informeer ik u hierover onder punt 2. Onder punt 3 leest u hoe en binnen welke termijn u kunt reageren op deze brief.

1 Verzoek om informatie

Box 1 Resultaat uit ter beschikkingstelling van vermogensbestanddelen

TBS Balans waarden 1 januari en 31 december

De volgende bezittingen en schulden staan op de tbs balans:

Begin

Eind

[adres 2] (Bel)

52.750

52.750

Rekening courant [A BV]

110.450

196.455

Lening o/g [A BV]

75.328

75.328

Om te kunnen beoordelen of de rekening courantvordering van [A BV] en de lening van [A BV] voor de juiste waarde zijn opgenomen, verzoek ik u mij de rekeningcourantovereenkomst, de leningsovereenkomst en overzichten/grootboekrekeningen van de rekening courant en de lening toe te sturen.

Ten behoeve van welke bezitting is de lening o/g aangegaan? Kunt u een nadere

toelichting geven?

Box 3 Voordeel uit sparen en beleggen

In de aangiften 2013 en 2014 worden de volgende bezittingen aangegeven in box 3.

1 januari 2013

1 januari 2014

Bankbezittingen

45.091

59.040

Aandelen, obligaties, ed

16.747

23.178

Overige onroerende zaken

211.000

670.250

De bankbezittingen nemen toe. Tevens neemt de rekening-courant vordering op [A BV] toe zoals blijkt uit de tbs balans. [belanghebbende en partner] hebben geen inkomen. Graag ontvang ik een toelichting op de toename in de bankbezittingen en de rekening-courant vorderingen. Waar komt het geld vandaan? Graag ontvang ik stukken waaruit dat blijkt.

2 Voornemen tot afwijken van de aangiften

3 Geschil

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing