Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3312, AWB - 21_1506 tm 1509
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3312, AWB - 21_1506 tm 1509
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 juni 2021
- Datum publicatie
- 6 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3312
- Zaaknummer
- AWB - 21_1506 tm 1509
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, voorzieningenrechter
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/1506 tot en met 21/1509
uitspraak van 29 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2 Verzoek
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om voor recht te verklaren dat de inspecteur geen recht kan ontlenen aan de uitspraak van 10 juni 2016 van het gerechtshof ’s-Gravenhage en dat er voortvloeiend sprake is geweest van knevelarij in verband met de onrechtmatige executie van die uitspraak. Verder verzoekt verzoeker de voorzieningenrechter om de inspecteur te veroordelen om alle voortvloeiende bedragen en rente binnen zeven dagen terug te storten dan wel elke beslissing te nemen die de voorzieningenrechter gerade voorkomt.
3 Karakter voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb gelden daarbij als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.