Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3314, BRE - 20 _ 6187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3314, BRE - 20 _ 6187

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juni 2021
Datum publicatie
16 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3314
Zaaknummer
BRE - 20 _ 6187

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/6187 en 20/6188

uitspraak van 29 juni 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 14 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de onderstaande, aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en gelijktijdig bij beschikkingen in rekening gebrachte belastingrente.

Jaar

2017

2018

Aanslagnummer

[aanslagnummer] H.76.01

[aanslagnummer] H.86.01

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 46.087

€ 22.754

In rekening gebrachte belastingrente

€ 255

€ 51

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021 te Breda.

Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .

Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep voor het jaar 2017 gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2017;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.587 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

-

verklaart het beroep voor het jaar 2018 ongegrond;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt;

-

verklaart zich onbevoegd voor zover het de verrekening van de aanslagen betreft.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende en haar echtgenoot hebben aangiften IB/PVV gedaan over de jaren 2017 en 2018. In de aangiften van belanghebbende zijn de volgende gegevens vermeld.

Jaar

2017

2018

Inkomsten uit tegenwoordige arbeid

€ 38.068

€ -

Inkomsten uit vroegere arbeid

€ 8.019

€ 23.511

Saldo inkomsten uit eigen woning

€ -

€ -14.500

Betaalde alimentatie

€ - 8.000

€ -

Betaalde premies inkomensvoorziening

€ -

€ -580

Aftrek specifieke zorgkosten

€ - 4.370

€ -5.350

Aftrek studiekosten

€ -750

€ -500

Inkomsten uit werk en woning

€ 32.967

€ 2.581

2.2.

De specifieke zorgkosten hebben betrekking op de volgende posten.

Specificatie zorgkosten

Aangifte IB/PVV

2017

2018

Afschrijving woningaanpassing en hulpmiddelen

€ 2.500

€ -

Uitgaven vervoer

€ 350

€ 3.750

Extra uitgaven kleding en beddengoed

€ 300

€ 300

Genees- en heelkundige hulp

€ 2.761

€ -

Reiskosten ziekenbezoek

€ 500

€ -

Bij: verhoging specifieke zorgkosten

€ -

€ 1.620

Totaal

€ 6.411

€ 5.670

Af: drempel

€ 2.041

€ 320

Specifieke zorgkosten

€ 4.370

€ 5.350

2.3.

De inspecteur heeft vragen gesteld naar aanleiding van de aangiften over de onderhavige jaren.

2.4.

In de bezwaarfase heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan aftrekposten. Voor 2017 is belanghebbende van mening dat zij recht heeft op aftrekbare kosten uit eigen woning in verband met de betaalde rente op een restschuld met betrekking tot de voormalige eigen woning. Tevens is belanghebbende van mening dat de inspecteur ten onrechte de jonggehandicaptenkorting heeft geweigerd.

Voor het jaar 2018 heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat zij tevens recht heeft op afschrijving woningaanpassing en hulpmiddelen van € 3.500. Het bedrag aan verhoging specifieke zorgkosten heeft belanghebbende berekend op € 3.020. Na aftrek van de drempel van € 320 bedragen de specifieke zorgkosten volgens belanghebbende € 10.250.

2.5.

De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen afgeweken van de aangiften. De inspecteur heeft daarbij een deel van de aftrekposten geaccepteerd overeenkomstig het onderstaand overzicht.

Specificatie zorgkosten

Uitspraak op bezwaar (geaccepteerd)

2017

2018

Afschrijving woningaanpassing en hulpmiddelen

€ -

€ -

Uitgaven vervoer

€ 350

€ 478

Extra uitgaven kleding en beddengoed

€ 300

€ 300

Genees- en heelkundige hulp

€ 148

€ -

Reiskosten ziekenbezoek

€ 500

€ -

Bij: verhoging specifieke zorgkosten

€ -

€ 312

Totaal

€ 1.298

€ 1.090

Af: drempel

€ -2.041

€ 736

Specifieke zorgkosten (aandeel belanghebbende 50%)

nihil

€ 177

2.6.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift bij het jaar 2017 opgemerkt dat het inkomen uit werk en woning vóór de toepassing van de persoonsgeboden aftrek te hoog is vastgesteld. De inspecteur stelt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning vóór de toepassing van persoonsgebonden aftrek vastgesteld dient te worden op € 40.587. Het beroep voor het jaar 2017 is in zoverre gegrond.

2.7.

In haar e-mail van 14 mei 2020 heeft belanghebbende het volgende geschreven: “Beste,

Zoals besproken mail ik u de stukken,

Toch ben ik nog steeds van mening dat de verrekening niet plaats had mogen vinden (medewerker was niet op hoogte van beroep) en heeft gehandeld. (afgewezen bezwaar), waarom wordt een vergissing niet meteen gecorrigeerd en het bedrag alsnog aan mij overgemaakt.

Zie dagtekening van aankondiging berekening en aankondiging uitbetalen

Hopelijk kunt u iets betekenen voor mij door contact op te nemen met de belastingdienst want dit klopt gewoon niet. Ik had domme pech want een dag later en dan was het gewoon gestort omdat ze dan wel hadden gezien dat ik in beroep gegaan ben.”

Geschil

2.8.

Tussen partijen is in geschil of de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 te hoog zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan aftrekposten en heffingskortingen dan reeds is toegestaan.

Tevens is belanghebbende het niet eens met de verrekening van de aanslag IB/PVV 2017 met de teruggaaf van de voorlopige aanslag IB/PVV 2019.

Onderhoudsverplichting (2017)

2.9.

Belanghebbende heeft gesteld dat zij – in verband van de afwikkeling van haar echtscheiding – € 8.000 aan schulden van haar ex-echtgenoot, waaronder een creditcard schuld, heeft betaald. Belanghebbende heeft dit bedrag als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen ten laste van haar belastbare inkomen uit werk en woning gebracht. De inspecteur heeft aftrek van dit bedrag geweigerd omdat volgens hem belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) gestelde voorwaarden.

2.10.

Op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB behoren uitgaven voor onderhoudsverplichtingen tot de persoonsgebonden aftrek die in mindering kan worden gebracht bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit werk en woning. Artikel 6.3 van de Wet IB definieert welke uitgaven kunnen worden aangemerkt als onderhoudsverplichting. Hieronder wordt onder meer begrepen periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting en afkoopsommen van dergelijke uitkeringen. Het bestaan van een dergelijke wettelijke verplichting kan blijken uit een rechterlijke uitspraak waarbij een uitkering tot levensonderhoud is toegekend of uit een overeenkomst tussen partijen waarbij is bepaald dat de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden, veelal een echtscheidingsconvenant.1 De bewijslast dat een door belastingplichtige gedane uitgave voldoet aan de voorwaarden om als uitgave voor onderhoudsverplichtingen in aftrek te worden gebracht rust op de belastingplichtige.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen belanghebbende heeft overgelegd zonder nader bewijs (zoals bijvoorbeeld een echtscheidingsconvenant) niet worden afgeleid dat de bedragen die belanghebbende als alimentatie in aftrek heeft gebracht kwalificeren als onderhoudsverplichting (alimentatie) als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a, van de IB. Daar komt bij dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat zij de door haar als alimentatie gekwalificeerde bedragen daadwerkelijk heeft betaald. Dit houdt in dat de inspecteur deze aftrekpost terecht heeft geweigerd.

Rente ter zake van restschuld voormalige eigen woning 2017 en 2018

2.12.

Belanghebbende heeft gesteld dat zij een restschuld heeft ter zake van een voormalige eigen woning en dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met aftrekbare kosten van deze lening. Voor het jaar 2017 heeft belanghebbende het bedrag aan betaalde rente niet nader gespecificeerd, voor het jaar 2018 heeft belanghebbende een bedrag van € 14.500 in aftrek gebracht. De inspecteur heeft niet betwist dat er sprake is van een restschuld, maar heeft gesteld dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit het recht op de aftrekpost kan worden afgeleid.

2.13.

Met betrekking tot een restschuld van de voormalige eigen woning bepaalt artikel 3.120a van de Wet IB dat alleen de renten en kosten aftrekbaar kunnen zijn. De aflossingen van de geldlening zelf (de restschuld) zijn niet aftrekbaar.

2.14.

De rechtbank heeft in het dossier stukken aangetroffen van SNS Bank van het jaar 2017 waarin een beginstand wordt vermeld van € 85.122,10. Belanghebbende heeft gedurende het jaar 2017 meerdere betalingen gedaan van in totaal € 5.700. De eindstand die in het overzicht wordt vermeld, bedraagt € 79.422,10. Andere betalingen ter zake van deze schuld zijn de rechtbank niet bekend. Hieruit leidt de rechtbank af dat de betalingen door belanghebbende van het bedrag van € 5.700 aflossingen op de restschuld betreffen en geen rente of kosten. Dit is in overeenstemming met de omschrijving op de verstrekte overzichten waar is vermeld: “Termijn restschuld hypotheek” en “Betalingsregeling restschuld”. Voor het overige heeft belanghebbende geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende in de jaren 2017 en 2018 rente en kosten heeft betaald die kwalificeren als aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.120a van de Wet IB. De inspecteur heeft de aftrek dan ook terecht geweigerd.

Specifieke zorgkosten

2.15.

Van de specifieke zorgkosten heeft de inspecteur de afschrijvingskosten met betrekking tot de aanpassing aan de woning van € 2.500 (2017) en € 3.500 (2018), uitgaven vervoer van € 3.272 (2018) en genees- en heelkundige hulp van € 2.613 (2017) geweigerd (zie 2.2 en 2.5). Voor het jaar 2018 heeft de correctie van de voornoemde posten tevens geleid tot een lagere verhoging van specifieke zorgkosten. De rechtbank zal hieronder enkel ingaan op de door de inspecteur geweigerde aftrekposten.

2.16.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 afschrijvingskosten in aftrek gebracht ten behoeve van woningaanpassing en hulpmiddelen (zie 2.2). Tevens is zij van mening dat deze aftrekpost ook voor het jaar 2018 dient te worden toegekend (zie 2.4).

2.17.

Uit de door belanghebbende overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat belanghebbende in 2017 aanpassingen aan haar woning heeft gedaan die betrekking hebben op het verbouwen van een balkon tot een slaapkamer. Hoewel belanghebbende met betrekking tot deze aanpassingen veel stukken, waaronder betalingsbewijzen heeft overgelegd, neemt dit niet weg dat deze kosten met ingang van 2014 voor de Wet IB niet langer aftrekbaar zijn. In artikel 6.17, tweede lid, onderdeel 4, van de Wet IB is namelijk expliciet bepaald dat aanpassingen aan, in of om een woning niet worden aangemerkt als ander hulpmiddel waarvoor recht op aftrek kan bestaan. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de goedkeuring uit het besluit van de staatssecretaris2 evenmin van toepassing is op de afschrijvingslasten van belanghebbende omdat de uitgaven van belanghebbende na 2014 zijn gedaan. Nu de wet geen mogelijkheid biedt om deze kosten in aftrek te nemen, is deze aftrekpost voor beide jaren terecht geweigerd.

2.18.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitgaven voor vervoer en reiskosten ziekenbezoek vastgesteld moeten worden op € 350 (2017) en € 3.750 (2018). De inspecteur heeft het bedrag van € 350 voor 2017 volledig geaccepteerd. Van de aangegeven uitgaven voor 2018 heeft de inspecteur een bedrag van € 478 geaccepteerd.

2.19.

Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij meer kosten voor vervoer heeft gemaakt dan door de inspecteur zijn geaccepteerd. Dit geldt overigens ook voor de reiskosten ziekenbezoek. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.

2.20.

Uitgaven voor genees- en heelkundige hulp kunnen alleen in aftrek komen indien belanghebbende aannemelijk kan maken dat aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan, waaronder de voorwaarde dat de kosten op belanghebbende moeten drukken.3 Indien de kosten worden vergoed door de zorgverzekeraar dan kunnen zij niet in aftrek worden gebracht, omdat het geen kosten zijn die op belanghebbende drukken. De klacht van belanghebbende dat zij een hogere premie betaalt voor haar zorgverzekering zodat de ziektekosten vergoed kunnen worden, maakt dit niet anders. De door belanghebbende betaalde premie voor haar (aanvullende) ziektekostenverzekering is, gelet op artikel 6.18, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB, evenmin aftrekbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur deze aftrekpost terecht geweigerd voor zover de aftrekpost het door de inspecteur geaccepteerde bedrag van € 148 (2017) overtreft.

Scholingsuitgaven

2.21.

Op grond van artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB komen scholingsuitgaven voor aftrek in aanmerking als sprake is van uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De bewijslast dat uitgaven als scholingsuitgaven voor aftrek in aanmerking komen rust op belanghebbende.

Nu de inspecteur onbetwist heeft gesteld dat de scholingsuitgaven niet voor belanghebbende of haar echtgenoot zijn gemaakt, maar voor de zoon van belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank de aftrek terecht geweigerd. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van artikel 6.27 van de Wet IB is voldaan.

Jonggehandicaptenkorting

2.22.

In artikel 8.16a Wet LJN IB2001 is bepaald wanneer recht bestaat op de jonggehandicaptenkorting. Belanghebbende heeft dit standpunt in beroep niet nader onderbouwd. Daarnaast kan uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid dat belanghebbende recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. De rechtbank verwerpt daarom belanghebbendes beroep hierop.

Belastingrente

2.23.

Voor beide jaren is gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast. Wel dient de beschikking belastingrente voor het jaar 2017 verminderd te worden, nu de aanslag IB/PVV 2017 verminderd dient te worden.

Onbevoegd verklaring

2.24.

Belanghebbende komt in beroep ook op tegen de verrekening van de aanslag IB/PVV 2017 met de teruggaaf van de voorlopige aanslag IB/PVV 2019.

2.25.

In dat kader merkt de rechtbank op dat invordering van belastingen door de ontvanger geschiedt met toepassing van de Invorderingswet 1990. Slechts bepaalde beslissingen van de ontvanger worden in de Invorderingswet 1990 aangemerkt als voor bezwaar vatbaar, waarop de bepalingen van (hoofdstuk V van) de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Een beslissing van de ontvanger, inhoudende een verzoek om uitstel van betaling of een verrekening, is niet als zodanig aangemerkt. Er staat daarom daartegen geen beroep open bij de belastingrechter. Evenmin staat tegen een dergelijke beslissing beroep open bij de bestuursrechter, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb). Rechtsmiddelen tegen beslissingen op verzoeken om uitstel van betaling of verrekening van vorderingen kan belanghebbende aanwenden bij de burgerlijke rechter.

Opname gegevens in Fraude Signalering Voorziening

2.26.

Belanghebbende heeft in beroep een brief van de Belastingdienst overgelegd waarin is vermeld dat de gegevens van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) zijn opgenomen en dat het gebruik van die voorziening niet voldeed aan de privacywet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Verder wordt vermeld dat sommige gegevens ten onrechte zijn opgenomen en dat sommige gegevens verkeerd zijn gebruikt. In de brief wordt verder aangegeven dat registratie in de FSV ertoe kon leiden dat bijvoorbeeld niet werd meegewerkt aan minnelijke schuldsanering. De brief vermeldt dat nog onderzocht wordt of de registratie mogelijk onterechte gevolgen heeft gehad voor belanghebbende. De rechtbank vat het verstrekken van deze brief aan de rechtbank op als een beroep van belanghebbende op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in zoverre dat belanghebbendes aangifte ten onrechte op basis van deze registratie zou zijn onderworpen aan een nadere beoordeling.

2.27.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de onder 2.26 vermelde brief nog niet dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018 enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur ten aanzien van belanghebbende heeft geschonden. De brief bevestigt enkel dat gegevens van belanghebbende waren geregistreerd, maar daaruit volgt niet dat deze registratie ook daadwerkelijk gevolgen heeft gehad voor belanghebbende zelf. De inspecteur heeft verder ter zitting verklaard dat de registratie in de FSV niet de aanleiding is geweest voor het stellen van nadere vragen over de aangiften IB/PVV voor beide jaren, maar dat de gegevens uit de aangifte IB/PVV 2017 zelf (waaronder gegevens van banken en de vermelding dat recht bestond op de jonggehandicaptenkorting) aanleiding gaven tot een nadere beoordeling. De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier af dat de inspecteur belanghebbende zowel in de aanslagregelende fase als in de bezwaarfase in de gelegenheid heeft gesteld de vragen te beantwoorden en stukken ter nadere onderbouwing aan te leveren, zonder dat daarbij van enige kwalificatie als fraudeur sprake is.

Conclusie

2.28.

Gelet op het vorenstaande is het beroep voor het jaar 2017 gegrond en het beroep voor het jaar 2018 ongegrond verklaard.

2.29.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 voor het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 aan haar te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 29 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.