Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3347, BRE-18_3537_20_6161_20_9352
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3347, BRE-18_3537_20_6161_20_9352
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 april 2021
- Datum publicatie
- 23 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3347
- Zaaknummer
- BRE-18_3537_20_6161_20_9352
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/3537, 20/6161 en 20/9352
uitspraak van 30 april 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.478.330. Het verlies uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 21.135. Tevens is bij beschikking € 31.887 belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.587.818. Het verlies uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 35.237. Tevens is bij beschikking € 18.002 belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2016 de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 970.584. Het verlies uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 9.027.Tevens is bij beschikking € 27.810 belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 april 2018 (2014) respectievelijk 22 april 2020 (2015) en 9 oktober 2020 (2016) de hiervoor genoemde aanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 mei 2018 (2014) respectievelijk 23 april 2020 (2015) en 4 november 2020 (2016), ontvangen bij de rechtbank op diezelfde data, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46 (BRE 18/3537) respectievelijk € 48 (BRE 20/6161) en € 48 (BRE 20/9352).
De inspecteur heeft in elke zaak een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend met datum 12 maart 2021 respectievelijk 15 maart 2021. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende en zijn gemachtigde, mr. T. Vink, verbonden aan Taxwise advocaten te Amsterdam, zijn met kennisgeving van verhindering van 18 maart 2021 niet verschenen.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] en woont op de [adres] (hierna: de woning).
Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van [BV 1] B.V. (hierna: de BV). Belanghebbende ontvangt voor zijn werkzaamheden als bestuurder van de BV een nettoloon van € 32.099 (2014) respectievelijk € 32.452 (2015) en € 32.549 (2016). In 2014 geniet belanghebbende daarnaast resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de BV. Dit resultaat bedraagt bruto € 41.665.
De BV houdt in de onderhavige jaren deelnemingen in [BV 2] B.V., [BV 3] B.V. (hierna [BV 3] ), [BV 4] B.V. en [BV 5] B.V.
Tussen de BV en belanghebbende bestaan diverse financiële verhoudingen.
Op 26 september 2010 is tussen belanghebbende en de BV een “vastlegging overeenkomst van geldlening onroerende zaak, [adres] ” gesloten (hierna: de eerste overeenkomst). In de eerste overeenkomst, waar belanghebbende wordt aangeduid als “de schuldenaar” en de BV als “de schuldeiser” zijn belanghebbende en de BV onder meer het volgende overeengekomen:
“In aanmerking nemende dat:
• de Schuldenaar behoefte had aan financiering in het kader van de verbouwing gedurende de periode 2006 tot en met 2008 van de onroerende zaak, in gebruik zijnde als eigen woning en bedrijfscomplex, staande en gelegen te [adres] ;
• de Schuldeiser bereid is geweest schuldenaar een geldlening in depot te verstrekken ten behoeve van de financiering van het hiervoor genoemde onroerende zaak voor in totaal € 600.000;
• dat Schuldenaar op 1 januari 2008 in totaal € 229.736 van het ter beschikking gestelde depot heeft opgenomen en verschuldigd te zijn aan schuldeiser;
(…)
Artikel 2 Rentevergoeding
1. Over de geleende som, althans over het nog niet afgeloste gedeelte daarvan, is Schuldenaar vanaf de datum van opname aan Schuldeiser jaarlijks rente verschuldigd op basis van een rentepercentage van 4%.
(…)
Artikel 3 Duur en Aflossing van de geleende som
1. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 20 jaar.
(…)
Artikel 7 Zekerheden
1. Schuldenaar verklaart zich jegens Schuldeiser onherroepelijk te verbinden tot het
volgende, welke verbintenis Schuldeiser aanvaardt:
• zolang Schuldenaar de geleende som of een resterende gedeelte daarvan, vermeerderd met rente en eventuele kosten, niet aan Schuldeiser volledig heeft afgelost en afbetaald, stemt Schuldenaar erin toe de aan hem in bezwaarde eigendom toebehorende onroerende zaak gelegen aan de [adres] zonder schriftelijke toestemming van Schuldeiser geheel noch ten dele te verkopen, in huurkoop te geven, te ruilen, te schenken of op andere wijze te vervreemden (waaronder begrepen zich te verbinden tot vervreemding), te verhuren, te verpachten of op enige andere wijze in gebruik te geven, en/of met hypotheek of andere zakelijke rechten te bezwaren;
• om op eerste afroep van Schuldeiser, ten behoeve van Schuldeiser hypotheek van zo hoog mogelijke rang te vestigen op voornoemde onroerende zaak, tot zekerheid voor de voldoening van hetgeen Schuldeiser van Schuldenaar te vorderen mocht hebben, zulks tot het bedrag van geleende som of het resterende gedeelte daarvan, vermeerderd met 20% ten behoeve van rente, boeten en kosten. Schuldenaar verleent Schuldeiser hierbij een onherroepelijke volmacht om alle feitelijke en rechtshandelingen te verrichten, die noodzakelijk zijn om het recht van hypotheek rechtsgeldig te vestigen in zo’n hoog mogelijke rang.”.
In september 2010 zijn belanghebbende en de BV ook een “vastlegging rekening-courantovereenkomst” overeengekomen (hierna: de tweede overeenkomst). De tweede overeenkomst vermeldt onder meer dat belanghebbende per 30 december 2007 aan de BV een bedrag van € 325.446 in rekening-courant schuldig is. De rekening-courantovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en houdt – voor zover hier van belang – in dat belanghebbende als krediet in rekening-courant maximaal € 1.200.000 verschuldigd mag zijn aan de BV. Over het negatieve saldo van de rekening-courant is een rentepercentage van één-maands-Euribor met een opslag van 0,5% verschuldigd. De zekerheden zijn opgenomen in artikel 7 van de tweede overeenkomst. Dit artikel is gelijkluidend aan artikel 7 van de eerste overeenkomst.
Op 15 november 2012 is een pandrecht gevestigd op diverse roerende zaken van belanghebbende. In de akte van vestiging staat dat belanghebbende uit hoofde van leningen op 15 november 2012 een schuld aan de BV heeft van € 1.379.043. Als bijlage bij de onderhandse akte van pandrecht is een taxatierapport van 12 januari 2011 gevoegd dat is opgemaakt door taxateur [taxateur ] (hierna: [taxateur ] ), verbonden aan [kantoor] . De taxatie door [taxateur ] is verricht ten behoeve van het afsluiten van een verzekering en vermeldt dat de antiquiteiten, kunstvoorwerpen, overige kostbaarheden en de overige huishoudelijke inboedel een waarde hebben van € 700.000. Daarbij is de overige huishoudelijke inboedel tegen de nieuwwaarde, € 429.600, gewaardeerd.
Op 10 december 2012 komen belanghebbende en de BV wederom een “vastlegging overeenkomst van geldlening” overeen (hierna: de derde overeenkomst). In de derde overeenkomst wordt vermeld dat uit de jaarrekening van de BV over het jaar 2011 volgt dat belanghebbende in rekening-courant een schuld heeft van € 1.575.693 aan de BV. De BV is bereid om die schuld voor een bedrag van € 1.500.000 om te zetten in een vaste lening met een looptijd van twintig jaar en een rentepercentage van 4%. In artikel 7 van de derde overeenkomst staan de gestelde zekerheden vermeld. Artikel 7 van deze overeenkomst bevat, naast de onder 2.4.1 opgenomen tekst van artikel 7 van de eerste overeenkomst, het volgende:
“• zolang Schuldenaar de geleende som of een resterende gedeelte daarvan, vermeerderd
met rente en eventuele kosten, niet aan Schuldeiser volledig heeft afgelost en afbetaald,
stemt Schuldenaar erin toe de aan hem in bezwaarde eigendom toebehorende antiquiteiten,
kunstvoorwerpen, kostbaarheden en overige huishoudelijke inboedel zoals aanwezig in de
onroerende zaak gelegen aan de [adres] en vermeld
in het als bijlage opgenomen taxatierapport van [kantoor] d.d. 12 januari
2011, zonder schriftelijke toestemming van Schuldeiser geheel noch ten dele te verkopen,
in huurkoop te geven, te ruilen, te schenken of op andere wijze te vervreemden (waaronder
begrepen zich te verbinden tot vervreemding), te verhuren, te verpachten of op enige
andere wijze in gebruik te geven, en/of met pandrecht of andere zakelijke rechten te
bezwaren;
• om op eerste afroep van Schuldeiser, ten behoeve van Schuldeiser pandrecht van zo
hoog mogelijke rang te vestigen op voornoemde zaken, tot zekerheid voor de voldoening
van hetgeen Schuldeiser van Schuldenaar te vorderen mocht hebben, zulks tot het bedrag
van geleende som of het resterende gedeelte daarvan, vermeerderd met 20% ten behoeve
van rente, boeten en kosten. Schuldenaar verleent Schuldeiser hierbij een onherroepelijke
volmacht om alle feitelijke en rechtshandelingen te verrichten, die noodzakelijk zijn om
het recht van pand rechtsgeldig te vestigen in zo’n hoog mogelijke rang.”.
Op 10 december 2012 komen belanghebbende en de BV eveneens een addendum op de tweede overeenkomst overeen. Het addendum vermeldt dat de BV in verband met de verminderde liquiditeitspositie van belanghebbende aanvullende zekerheden wenst. Belanghebbende is bereid om die aanvullende zekerheden te verstrekken. De overeengekomen aanvullende zekerheden zijn gelijk aan het onder 2.4.4 opgenomen citaat van de derde overeenkomst.
Op 16 november 2014 zijn belanghebbende en [partner] , de partner van belanghebbende (hierna: de partner) met de BV een “Geldleenovereenkomst met hypothecaire zekerheid” overeengekomen, waarin belanghebbende en de partner worden aangeduid als “leners” en de BV als “uitlener” (hierna: de vierde overeenkomst):
“1. Hoofdsom: De uitlener stelt aan de lener ter beschikking een bedrag van € 1.500.000,00 (…).
2. Doel van de lening: De lening is bedoeld voor de aanschaf, verbouwing en inrichting van twee woningen te [plaats 1] en [plaats 2] , [land] , gelegen aan de [wijk 1] en de [wijk 2] . (…)
3. (…). De rente wordt vastgesteld op 1% per jaar en kan worden herzien per 5 jaar.
(…)
5. Looptijd en terugbetaling van hoofdsom: De schuld (hoofdsom en rente) dient te zijn afgelost op 31 december 2045 (30 jaar).
(…)
8. Opeisbaarheid. Alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen kunnen met onmiddellijke ingang worden opgeëist, en de lening geldt bij opeising als opgezegd indien: (…) - De lener haar woningen in [plaats 1] en [plaats 2] , [land] , gelegen aan de [wijk 1] en de [wijk 2] verkoopt en levert.
(…)
11. Zekerheden: Lener zal gedurende de duur van deze overeenkomst geen nieuwe hypotheken of leningen afsluiten waarbij de in artikel 8 genoemde woning als zekerheid wordt gegeven. Uitlener heeft het recht om - voor eigen rekening - een tweede hypotheek op de woning te laten vestigen.
(…)
16. Zekerheid: Tot meerdere zekerheid van het voldoen van leners verplichtingen zal als onderpand dienen de woningen in [plaats 1] en [plaats 2] , [land] gelegen aan de [wijk 1] en de [wijk 2] , inclusief inboedel.”.
Belanghebbende woont in de onderhavige jaren in de woning. De woning is op 15 juni 2015 verzekerd voor een bedrag van € 3.687.688. De woning is in [datum 1] te koop aangeboden voor € 2.195.000. De woning is in [datum 2] wederom te koop aangeboden, deze keer voor € 2.495.000.
Belanghebbende heeft in 2014 twee woningen gekocht in [land] voor een bedrag van € 1.295.000. Belanghebbende heeft deze woningen aangekocht met het doel vermogenswinsten te realiseren door de woningen na een verbouwing tijdelijk te verhuren en vervolgens te verkopen. Eén van deze woningen is in 2017 verkocht voor een bedrag van € 725.000. Van dit bedrag is € 281.000 gebruikt voor de aflossing van de schuld in rekening-courant.
Beide partijen hebben één of meerdere overzichten opgesteld van de bezittingen en schulden van belanghebbende.
De vermogensopstelling van belanghebbende die ziet op de datum 31 december 2014 luidt:
Bezittingen/schulden |
Bedrag |
1. Woning [adres] : |
€ 3.687.688 |
2. Inboedel |
€ 464.331 |
3. Kunstvoorwerpen |
€ 210.075 |
4. Overige kostbaarheden |
€ 53.625 |
5. Woningen [land] |
€ 1.295.000 |
6. Aandelen in [BV 3] |
€ 1.750.000 |
7. Banktegoeden |
€ 62 |
8. Aandelen, obligaties en dergelijke |
€ 74.230 |
9. Overige vorderingen |
€ 80.000 |
10. Overige onroerende zaken |
€ 112.603 |
11. Eigen woningschuld |
-/- € 2.310.931 |
12. Rekening/courantschuld |
-/- € 4.539.327 |
13. ING schuld |
-/- € 320.760 |
14. ING schuld |
-/- € 221.737 |
15. ING bankhypotheek |
-/- € 45.060 |
16. Creditcard |
-/- € 23.025 |
17. [rekeningnummer 1] |
-/- € 23 |
18. [rekeningnummer 2] |
-/- € 357 |
Totaal |
€ 266.394 |
De inspecteur heeft vermogensopstellingen gemaakt die zien op de data 1 januari 2014, 1 januari 2015 en 1 januari 2016.
Per 1 januari 2014:
Bezittingen/schulden |
Bedrag |
1. Woning [adres] : |
€ 3.687.688 |
2. Onroerende zaak [land] |
€ 112.603 |
3. Kunstvoorwerpen |
€ 210.075 |
4. Inboedel |
€ 110.750 |
5. Overige vorderingen |
€ 80.000 |
6. Banksaldo |
€ 5.651 |
7. Overige kostbaarheden |
€ 53.625 |
8. Portefeuille beleggingsrekening |
€ 74.230 |
9. Bankrekening partner |
€ 1.223 |
10. TBS schuld bank |
-/- € 320.760 |
11. TBS schuld BV |
-/- € 334.336 |
12. Eigenwoningschuld bank |
-/- € 2.079.240 |
13. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
14. Overige schulden bank |
-/- € 267.177 |
15. Creditcard |
-/- € 23.025 |
16. Rekening/Courantschuld BV |
-/- € 1.096.591 |
17. Overige schulden aan de BV |
-/- € 2.647.352 |
Saldo bezittingen/schulden |
-/- € 2.664.337 |
Per 1 januari 2015:
Bezittingen/schulden |
Bedrag |
1. Woning [adres] : |
€ 3.687.688 |
2. Onroerende zaak [land] |
€ 1.295.000 |
3. Kunstvoorwerpen |
€ 210.075 |
4. Inboedel |
€ 110.750 |
5. Overige vorderingen |
€ 80.000 |
6. Banksaldo |
€ 8.499 |
7. Overige kostbaarheden |
€ 53.625 |
8. Portefeuille beleggingsrekening |
€ 94.689 |
9. Bankrekening partner |
-/- € 162 |
10. TBS schuld bank |
-/- € 320.760 |
11. TBS schuld BV |
-/- € 334.336 |
12. Eigenwoningschuld bank |
-/- € 2.079.240 |
13. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
14. Box-3 schulden ING-bank |
-/- € 45.060 |
15. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 1.096.591 |
16. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
17. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
18. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
Saldo bezittingen/schulden |
-/- € 1.214.866 |
Per 1 januari 2016:
Bezittingen/schulden |
Bedrag |
1. Woning [adres] : |
€ 3.687.688 |
2. Onroerende zaak [land] |
€ 1.295.000 |
3. Kunstvoorwerpen |
€ 210.075 |
4. Inboedel |
€ 110.750 |
5. Banksaldo |
€ 46.668 |
6. Overige kostbaarheden |
€ 53.625 |
7. Portefeuille beleggingsrekening |
€ 106.291 |
8. Bankrekening partner |
€ 339 |
9. Eigenwoningschuld bank |
-/- € 2.079.240 |
10. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
11. Box-3 schulden ING-bank |
-/- € 365.820 |
12. Box-3 schulden BV |
-/- € 6.321.193 |
Saldo bezittingen/schulden |
-/- € 3.487.508 |
In het nadere stuk van 15 maart 2021 heeft de inspecteur opnieuw overzichten gemaakt van de schuldenpositie. De inspecteur schrijft daarover:
“In de verweerschriften heb ik telkens bij het onderdeel feiten een overzicht gepresenteerd van de bezittingen en schulden van belanghebbende aan het begin van het kalenderjaar. Tijdens de voorbereiding van de zitting ben ik tot de conclusie gekomen dat de schuldenpositie verduidelijking behoeft. Daarom wil ik u het volgende aanbieden: ik heb de schulden nader gespecificeerd op de volgende pagina’s.”.
De onder 2.7.3 vermelde overzichten van de inspecteur luiden als volgt:
Per 1 januari 2014:
Schulden |
Bedrag |
1. TBS schuld BV |
-/- € 334.336 |
2. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
3. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 1.096.591 |
4. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
5. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
6. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
Totaal |
-/- € 4.309.970 |
Per 31 december 2014:
Schulden |
Bedrag |
1. TBS schuld BV |
-/- € 334.336 |
2. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
3. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 1.096.591 |
4. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
5. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
6. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
7. Lening BV (pand [land] ) |
-/- € 1.500.000 |
Totaal |
-/- € 5.809.970 |
Per 1 januari 2015:
Schulden |
Bedrag |
1. TBS schuld BV |
-/- € 334.336 |
2. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
3. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 1.096.591 |
4. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
5. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
6. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
7. Schuld zakelijk gedeelte woning |
-/- € 655.096 |
Totaal |
-/- € 4.965.066 |
Per 31 december 2015:
Schulden |
Bedrag |
1. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
2. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 1.679.916 |
3. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
4. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
5. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
6. Schuld zakelijk gedeelte woning |
-/- € 655.096 |
7. RC inzake [land] |
-/- € 1.338.829 |
Totaal |
-/- € 6.552.884 |
Per 1 januari 2016:
Schulden |
Bedrag |
1. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
2. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 1.679.916 |
3. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
4. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
5. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
6. Schuld zakelijk gedeelte woning |
-/- € 655.096 |
7. RC inzake [land] |
-/- € 1.338.829 |
Totaal |
-/- € 6.552.884 |
Per 31 december 2016:
Schulden |
Bedrag |
1. Eigenwoningschuld BV |
-/- € 231.691 |
2. Rekening-courantschuld BV |
-/- € 661.296 |
3. Lening BV I |
-/- € 231.691 |
4. Lening BV II |
-/- € 147.352 |
5. Lening BV III |
-/- € 1.000.000 |
6. Lening BV IV |
-/- € 1.500.000 |
7. Schuld zakelijk gedeelte woning |
-/- € 655.096 |
8. RC inzake [land] |
-/- € 1.338.829 |
Totaal |
-/- € 5.765.955 |
De inspecteur heeft tevens voor elk van de onderhavige jaren een overzicht gemaakt van het besteedbare netto inkomen van belanghebbende. Daarbij is de inspecteur voor de kosten van het levensonderhoud uitgegaan van gemiddelde bedragen. Het netto besteedbare inkomen van belanghebbende bedraagt in de overzichten van de inspecteur:
Jaar |
Netto besteedbaar inkomen |
2014 |
-/- € 164.616 |
2015 |
-/- € 132.052 |
2016 |
-/- € 131.340 |
De BV beschikt over omvangrijke winstreserves. De winstreserves van de BV bedragen volgens de aangiften vennootschapsbelasting (hierna: VPB) van de BV:
Datum |
Winstreserve |
1 januari 2014 |
€ 5.400.079 |
1 januari 2015 |
€ 6.587.327 |
1 januari 2016 |
€ 7.097.791 |
1 januari 2017 |
€ 5.312.069 |
In de aangiften VPB van de BV staan de volgende bedragen vermeld als schuld van de aandeelhouder aan de BV:
Tot de stukken van het geding behoort een overzicht dat belanghebbende aan de inspecteur heeft overgelegd bij de correspondentie die ziet op het opleggen van de aanslag IB/PVV 2014. Dat overzicht heet “ [BV 1] ultimo 2014” en vermeldt het volgende:
Commercieel |
Fiscaal |
Verschil |
|
[belanghebbende] |
1 |
231.691 |
231.690 |
[belanghebbende] II |
1 |
147.352 |
147.351 |
[belanghebbende] III |
1 |
1.000.000 |
999.999 |
[belanghebbende] IV |
1 |
1.500.000 |
1.499.999 |
[belanghebbende] [land] |
1.092.284 |
1.092.284 |
- |
(…) |
|||
RC [belanghebbende] |
1 |
1.554.607 |
1.554.606 |
Totaal |
1.092.289 |
5.525.934 |
4.433.645 |
Belanghebbende heeft verder aan de inspecteur een overzicht overgelegd genaamd “4909 voorziening lening u/g [BV 1] B.V. 2014”. Dit overzicht vermeldt de door de BV gevormde voorzieningen voor geldleningen en bevat een bedrag van € 458.017 als “voorziening RC digra”.
In 2018 heeft bij de BV een boekenonderzoek plaatsgevonden. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt door [controlemedewerker] , controlemedewerker, met datum 10 januari 2019 (hierna: het rapport). Onderwerp van het boekenonderzoek is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften VPB van de BV over de jaren 2014 tot en met 2016. Het rapport vermeldt dat de rekening-courantverhouding tussen de BV en belanghebbende niet in het onderzoek wordt betrokken. In het rapport staat dat de BV over 2014 geen boekhouding heeft gevoerd en dat de aangifte VPB 2014 is opgemaakt in overleg met belanghebbende en aan de hand van de conceptjaarrekening. In de tijdens het boekenonderzoek overgelegde grootboekkaarten staat dat de BV eind 2016 een bedrag van € 1.757.513 ten laste van het eigen vermogen heeft afgeboekt op de vordering op belanghebbende.
Belanghebbende heeft over het jaar 2014 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Het verlies uit werk en woning bedraagt volgens de aangifte € 21.135. De aangifte vermeldt in box 3 een bedrag van € 266.895 aan bezittingen tegenover een bedrag van € 4.034.145 aan schulden.
Belanghebbende heeft over het jaar 2015 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Het verlies uit werk en woning bedraagt volgens de aangifte € 35.237. De aangifte vermeldt in box 3 een bedrag van € 829.182 aan bezittingen tegenover een bedrag van € 4.444.099 aan schulden.
Belanghebbende heeft over het jaar 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Het verlies uit werk en woning bedraagt volgens de aangifte € 9.027. De aangifte vermeldt in box 3 een bedrag van € 798.218 aan bezittingen tegenover een bedrag van € 6.366.253 aan schulden.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslagen het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd. De inspecteur heeft over het jaar 2014 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.550.301 in aanmerking genomen. Na vermindering met de persoonsgebonden aftrek bedraagt het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang € 1.478.330. Over het jaar 2015 heeft de inspecteur een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.587.818 in aanmerking genomen. Over het jaar 2016 heeft de inspecteur een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 970.584 in aanmerking genomen.
3 Geschil
In geschil is of:
I. De aanslag IB/PVV 2016 tijdig is vastgesteld.
II. De inspecteur terecht het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang heeft gecorrigeerd.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen conform de ingediende aangiften.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.