Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3390, 20/4768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3390, 20/4768

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
9 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3390
Zaaknummer
20/4768

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/4768

uitspraak van 23 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

gemachtigde: F.R. Eggink,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 12 februari 2020 (bestreden besluit) van de heffingsambtenaar over de naheffingsaanslag parkeerbelasting 2019.

De zaak is behandeld op de zitting van 9 juni 2021. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn -zonder voorafgaand bericht- niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

Overwegingen

1. Feiten

Op [datum] (21:23 uur) heeft een parkeercontroleur van de gemeente Breda geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] geparkeerd stond op het parkeerterrein Chasséveld te Breda en dat niet was voldaan aan de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting. Gelet daarop heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting 2019 opgelegd aan belanghebbende (€ 64,90).

Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt.

De heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft op 10 maart 2019 beroep ingesteld.

Belanghebbende stelt voorop dat de heffingsambtenaar hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om bezwaargronden aan te voeren naar aanleiding van zijn pro forma bezwaarschrift. Tijdens de hoorzitting is volgens belanghebbende door de heffingsambtenaar aangegeven dat alleen gronden ingediend konden worden als de gemachtigde van belanghebbende in zou stemmen met opschorting van de termijn. Dat heeft de gemachtigde geweigerd, omdat de heffingsambtenaar genoeg tijd heeft gehad om de gronden op te vragen. Belanghebbende heeft daarnaast aangevoerd dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte heeft opgelegd. Het proces-verbaal bevat geen handtekening van de parkeercontroleur. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar de akte van beëdiging niet verstrekt, waardoor belanghebbende niet na kan gaan of de controleur is beëdigd voor de uitvoering van diens werkzaamheden. Dit maakt dat de naheffingsaanslag volgens belanghebbende onwettig en onterecht is opgelegd. Daar heeft belanghebbende aan toegevoegd dat hij ter plaatse geen bord heeft gezien waarop staat dat tussen een bepaalde tijd parkeerbelasting betaald moet worden. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar volgens belanghebbende gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat in de uitspraak op bezwaar ‘bezwaargronden’ zijn genoemd die belanghebbende niet heeft ingediend.

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.1

Wanneer een bezwaarschrift geen gronden bevat, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat de heffingsambtenaar de indiener van dat bezwaarschrift in de gelegenheid moet stellen om de bezwaargronden in te dienen.1 De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar belanghebbende daartoe niet in de gelegenheid heeft hoeven stellen, omdat zijn bezwaarschrift van 2 december 2019 een bezwaargrond bevat: ‘Volgens deze beschikking zou mijn cliënt op [datum] in Breda hebben geparkeerd aan de Chasséveld zonder hiervoor parkeerbelasting te betalen. Dat is niet correct te noemen’. Uit de jurisprudentie2 blijkt dat ook summiere gronden worden aangemerkt als bezwaargronden. Indien zij dat nodig achtten, had het op de weg van belanghebbende en zijn gemachtigde gelegen om die bezwaargrond verder aan te vullen.

5. De naheffingsaanslag

5.1

Belanghebbende heeft zijn auto op het parkeerterrein Chasséveld geparkeerd in Breda. In de Parkeerverordening is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.3 Op dat parkeerterrein geldt op grond van de Parkeerverordening voor het parkeren van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 22.00 uur een tarief per uur van € 2,20.4

5.2

Tijdens een controle (omstreeks 21:23 uur) is geconstateerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft betaald. Gelet daarop heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,20, verhoogd met € 62,70 wegens kosten van de naheffing.

5.3

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

5.4

De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd aan belanghebbende.

De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting mogen baseren op een brondocument dat is opgesteld door een parkeercontroleur. In beroep heeft de heffingsambtenaar een ondertekend exemplaar van dat brondocument overgelegd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar daarnaast voldoende toegelicht dat de parkeercontroleur bevoegd was om het brondocument op te stellen en in mandaat parkeerbelasting te heffing. Het eerder door de heffingsambtenaar toegestuurde dossier bevat een besluit van 28 oktober 20195 waaruit blijkt dat de bevoegdheid tot het heffen van parkeerbelasting is gemandateerd aan de parkeercontroleurs van MB-ALL Toezicht B.V. Daarnaast bevat het dossier een besluit van 16 mei 2019, waaruit blijkt dat parkeercontroleur ‘ [parkeercontroleur] ’ is aangesteld als medewerker ten behoeve van de heffing van parkeerbelasting.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat op belanghebbende een onderzoeksplicht rust om zich voorafgaand aan het parkeren op de hoogte te stellen van de plaatselijke voorschriften met betrekking tot parkeren. Voor belanghebbende had het duidelijk kunnen zijn dat parkeerbelasting moest worden betaald voor het parkeren op het Chasséveld. In de Parkeerverordening en de daarbij behorende tarieventabel staat duidelijk dat op maandagen tot zaterdagen van 09.00 uur tot 22:00 uur parkeerbelasting betaald moet worden. Ook ter plaatse was dit voldoende kenbaar. Rondom het parkeerterrein staan verschillende borden waaruit blijkt dat sprake is van een betaald parkeren zone. Daarnaast blijkt dit uit het feit dat op het Chasséveld parkeerautomaten staan.

6. Zorgvuldigheidsbeginsel

6.1

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat de uitspraak op bezwaar in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het had op de weg van belanghebbende en zijn gemachtigde gelegen om dat standpunt ter zitting nader toe te lichten.

7. Conclusie

7.1

Belanghebbende heeft zijn auto geparkeerd op een plaats en tijdstip waar alleen tegen parkeerbelasting geparkeerd mag worden. Uit het voorgaande blijkt dat belanghebbende niet aan die verplichting heeft voldaan. De heffingsambtenaar was daarom bevoegd om een naheffingsaanslag op te leggen. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.

De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Wettelijk kader