Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3455, AWB - 17 _ 6288
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3455, AWB - 17 _ 6288
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 juli 2021
- Datum publicatie
- 20 juli 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3455
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 6288
Inhoudsindicatie
(Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2010 t/m 2012
De inspecteur heeft naar aanleiding van verkregen informatie uit een strafrechtelijk onderzoek jegens (onder meer) belanghebbende, vermogensvergelijkingen en kasopstellingen gemaakt van de inkomsten en uitgaven van belanghebbende. De inspecteur heeft in de (navorderings)aanslagen (onder meer) het negatief netto privé in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende inkomen uit onbekende bron heeft genoten en dat die bedragen door hem zijn genoten als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende heeft niet de vereiste aangiften gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank acht de schatting van de inspecteur redelijk. Belanghebbende slaagt niet in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. De vergrijpboeten worden in verband met overschrijding van de redelijke termijn verminderd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/6288 tot en met 17/6294
uitspraak van 8 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringwet (Zvw) voor de daarbij vermelde jaren opgelegd en daarbij de volgende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente (tot en met het jaar 2011) en beschikking belastingrente (vanaf het jaar 2012) gegeven:
Zaaknr. |
Soort |
Jaar |
Aanslagnr. (volgend op [aanslagnummer]) |
Dagtekening |
Belastbaar inkomen box 1/ bijdrage-inkomen |
Belastbaar inkomen box 3 |
Rente |
Boete |
17/6288 |
IB/PVV |
2010 |
H.07 |
29-03-2014 |
€ 191.525 |
€ 787 |
€ 7.960 |
€ 46.239 |
17/6289 |
Zvw |
2010 |
W.07 |
15-03-2014 |
€ 190.383 |
€ 144 |
||
17/6290 |
IB/PVV |
2011 |
H.16.01 |
11-04-2014 |
€ 156.294 |
€ 717 |
€ 4.415 |
€ 27.345 |
17/6292 |
IB/PVV |
2012 |
H.26.01 |
31-05-2014 |
€ 211.406 |
€ 8.566 |
€ 2.900 |
€ 40.767 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1. bedoelde (navorderings)aanslagen en beschikkingen.
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar tegen de navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2010 ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 zijn gegrond verklaard. Waarbij voor het jaar 2010 het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot € 177.797, de heffingsrente tot € 7.325 en de boete tot € 35.000, voor het jaar 2011 is de boete verminderd tot € 20.000 en voor het jaar 2012 is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 191.140, de belastingrente tot € 2.544 en de boete tot € 25.000. Verder is een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 488.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 september 2017, ontvangen bij de rechtbank op 13 september 2017, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. Belanghebbende heeft in het kenmerk van het beroepschrift ook de aanslagnummers [aanslagnummer].W.16.01, [aanslagnummer].W.26.01 en [aanslagnummer].W.074 genoemd. De rechtbank heeft hier respectievelijk de zaaknummers 17/6291, 17/6293 en 17/6294 aan toegekend. Bij brief van 12 oktober 2017 is het beroep inzake [aanslagnummer].W.26.01, zaaknummer 17/6293 ingetrokken. Bij brief van 28 januari 2018 heeft belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, verzocht om een proceskostenvergoeding voor dit beroep.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 26 en 28 juni 2020 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Belanghebbende heeft op 1 en 3 juli 2020 aan de rechtbank laten weten dat éénentwintig getuigenoproepingen zijn verstuurd. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, dat op 21 september 2020 aan partijen is verzonden. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend.
Belanghebbende heeft op 14 mei 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. S.B.M.A. Engelen verbonden aan Lina advocaten te Venlo en namens de inspecteur, [inspecteur 1], [inspecteur 2] en [inspecteur 3].
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Is sprake van een rechtsgeldige intrekking van het beroep inzake aanslagnummer [aanslagnummer].W.26.01 en bestaat dienaangaande recht op een proceskostenvergoeding?
II. Zijn de beroepen inzake de aanslagnummers [aanslagnummer].W.16.01 en [aanslagnummer].W.074 ontvankelijk?
III. Zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2012 en de navorderingsaanslag Zvw voor het jaar 2010 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende opgelegd?
IV. Zijn de boeten terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd?
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de boete voor het jaar 2012 moet worden vernietigd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zittingen.
Belanghebbende concludeert – naar de rechtbank begrijpt – tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de onderhavige (navorderings)aanslagen, boeten en heffings-/belastingrentebeschikkingen en toekenning van een (integrale) proceskostenvergoeding. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep met betrekking tot de boete 2012, tot niet-ontvankelijkverklaring van de onder II genoemde beroepen en tot ongegrondverklaring van de beroepen voor het overige.