Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3509, AWB - 20 _ 10237
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3509, AWB - 20 _ 10237
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 juli 2021
- Datum publicatie
- 24 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3509
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 10237
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7097
beslissing van 9 juli 2021
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Verzoek
De inspecteur heeft, met dagtekening 8 oktober 2020, een verweerschrift ingediend. Hierbij heeft hij in paragraaf 6.2 toegezegd om het controledossier van het boekenonderzoek bij mevrouw [X] (hierna: mevrouw [X] ) apart in te dienen met een beroep op toepassing van artikel 8:29 van de Awb. Deze stukken (hierna: het controledossier) zijn door de inspecteur, als bijlagen bij een brief van 26 mei 2021, verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. In laatstbedoelde brief heeft de inspecteur verzocht om beperkte kennisneming van het controledossier op grond van artikel 8:29 van de Awb indien het op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
Bij de brief met dagtekening 26 mei 2021 heeft de inspecteur, eveneens met een beroep op toepassing van artikel 8:29 van de Awb, ook stukken ingediend die voorafgaand aan het hoorgesprek in de bezwaarfase niet ter inzage zijn gelegd omdat volgens de inspecteur geheimhouding om gewichtige redenen is geboden (hierna: de geheimgehouden stukken). Dit betreffen de stukken die door de inspecteur als volgt zijn omschreven:
- Een opstelling van een vermogensvergelijking voor mevrouw [X] ;
- Gegevens betreffende de auto die mevrouw [X] van belanghebbende heeft gekocht;
- Het rapport van het boekenonderzoek bij mevrouw [X] ; en
- Een afbeelding van een treffer op internet betreffende de dochter van mevrouw [X] op basis van de gegoogelde achternaam van belanghebbende.
De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en een afschrift van de brief van 26 mei 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt. Hierbij heeft de rechtbank de gemachtigde verzocht om aan te geven of hij instemt met het verzoek van de inspecteur. Indien dat niet het geval is, dan verzoekt de rechtbank om aan te geven wat het belang is bij kennisname van de stukken. Ook heeft de rechtbank verzocht om aan te geven of belanghebbende een zitting wenst en zo ja, de redenen waarom een zitting gewenst is.
De gemachtigde van belanghebbende heeft, bij brief van 28 juni 2021, per fax ontvangen door de rechtbank op diezelfde dag, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven dat zowel het controledossier als de geheimgehouden stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die alle in ongeschoonde vorm moeten worden ingebracht.
Ten aanzien van de geheimgehouden stukken doet de inspecteur een beroep op beperkte kennisneming wegens het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van mevrouw [X] . De geheimgehouden stukken hebben een gevoelig en vertrouwelijk karakter. Overlegging van de geheimgehouden stukken leidt tot een ernstige schending van de privacy van mevrouw [X] . Het belang van privacy weegt in dit geval aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de stukken, aldus de inspecteur.
Ten aanzien van het controledossier stelt de inspecteur dat geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb). Volgens de inspecteur speelde het boekenonderzoek geen enkele rol bij het stellen van vragen aan belanghebbende, bij het geven van de informatiebeschikking en bij de heroverweging daarvan in de bezwaarfase. Indien de rechtbank van oordeel is dat het controledossier wel tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort is volgens de inspecteur beperkte kennisneming vanwege gewichtige redenen gerechtvaardigd. Ook hier leidt het overleggen van de stukken tot een ernstige schending van de privacy van mevrouw [X] (zie ook de argumenten van de inspecteur ten aanzien van de geheimgehouden stukken). Omdat de informatie uit het controledossier niet is gebruikt bij het geven van de informatiebeschikking, is de informatie in het controledossier voor belanghebbende niet of nauwelijks relevant. Om die reden heeft belanghebbende geen of slechts een zeer beperkt belang.
Bij de afweging van het belang van gelijkelijk beschikken over informatie tegenover de belangen van privacy en geheimhouding wegen de laatst genoemde belangen aanzienlijk zwaarder, aldus de inspecteur.
2 Overwegingen
Geen zitting
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 Bovendien heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd niet expliciet gemeld dat behandeling ter zitting op prijs wordt gesteld. De gemachtigde van belanghebbende heeft enkel gesteld dat de op 22 juli 2021 geplande zitting in de hoofdzaak geen doorgang kan vinden, hooguit als regiezitting met betrekking tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en het beroep op geheimhouding. Of echter sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken zal door de rechter in de hoofdzaak moeten worden beslist (zie ook hierna). Deze zal ook beslissen of de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak op 22 juli 2021 door zal gaan. De inspecteur heeft evenmin verzocht zijn verzoek ter zitting te behandelen.
Artikel 8:42 van de Awb
De inspecteur voert aan dat hij het controledossier niet heeft gebruikt bij het afgeven van de informatiebeschikking en dat het controledossier om die reden geen op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb (hierna: 8:42-stuk).
De geheimhoudingskamer overweegt dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een 8:42-stuk als uitgangspunt toebehoort aan de kamer die in de hoofdzaak beslist (hierna: de hoofdkamer). In het onderstaande zal de geheimhoudingskamer er dan ook veronderstellenderwijs vanuit gaan dat het controledossier een 8:42-stuk is. Dit dient ook de proceseconomie. Zou immers de geheimhoudingskamer oordelen dat geen sprake is van een 8:42-stuk en de hoofdkamer zou anders oordelen, dan zou opnieuw een geheimhoudingsprocedure moeten volgen. De hoofdkamer zal hierover een eindoordeel geven.
De geheimhoudingskamer gaat dus ook niet in op het in het stuk met dagtekening 28 juni 2021 geformuleerde verzoek van belanghebbende om overlegging van aanvullende 8:42-stukken (alle (interne) correspondentie en/of memo’s). Op dit verzoek dient eveneens door de hoofdkamer te worden beslist. Mogelijk nog door de inspecteur in te brengen aanvullende stukken kunnen overigens wel weer leiden tot een andere geheimhoudingsprocedure.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
In artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat variant b, waarom de inspecteur verzoekt, alleen is toegestaan met toestemming van belanghebbende.2 Nu de geheimhoudingskamer uit de reactie van belanghebbende afleidt dat deze de in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb bedoelde toestemming niet wil verlenen, vat de geheimhoudingskamer, mede uit het oogpunt van een doelmatige procesgang, het verzoek van de inspecteur op als een verzoek om toepassing van variant a (geheimhouding).
Beslissend bij de vraag of de inspecteur zich terecht op geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken, of onleesbaar gemaakte delen daarvan, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
De geheimhoudingskamer wijst er voorts nog op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de hoofdkamer toegepaste procedure moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
Beoordeling van het verzoek
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van het controledossier (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb), van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om passages van die stukken geheim te houden.
De afweging van het belang van belanghebbende (om de beschikking te krijgen over de stukken van het geding) en de inspecteur (om die stukken (deels) geheim te houden) dient plaats te vinden in de context dat de procedure gaat over een informatiebeschikking, die voorafgaat aan het eventueel opleggen van belastingaanslagen.
De inspecteur heeft zowel ten aanzien van de geheimgehouden stukken als ten aanzien van het controledossier een beroep gedaan op geheimhouding wegens bescherming van persoonsgegevens en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van mevrouw [X] . Dat er sprake is van stukken met daarin privacygevoelige informatie is als zodanig niet in geschil. De geheimhoudingskamer is met de inspecteur van oordeel dat het belang van bescherming van persoonsgegevens en eerbieding van de persoonlijke levenssfeer van mevrouw [X] aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens.
Belanghebbende stelt dat uit de stukken, met name uit het controledossier, kan volgen dat de inspecteur misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, wat tot vernietiging van de informatiebeschikking zou moeten leiden. Hij heeft het standpunt naar voren gebracht dat de inspecteur het onderzoek bij mevrouw [X] heeft geëntameerd ten behoeve van het onderzoek bij belanghebbende. Hij wijst hiervoor onder andere op de chronologische volgorde van de verschillende handelingen van de inspecteur. Enkel na raadpleging van het gehele controledossier en alle bijbehorende (interne) correspondentie en/of interne notities kan hierover definitief de gewenste duidelijkheid worden verkregen, aldus belanghebbende.
Belanghebbende heeft de geheimhoudingskamer niet overtuigd van zijn stelling dat het recht op eerbiediging van de privacy van mevrouw [X] niet aanzienlijk zwaarder weegt dan zijn verdedigingsbelang. Hoewel belanghebbende aanvoert dat de tijdslijn van handelingen van de inspecteur wijst op misbruik van bevoegdheden dan wel onzorgvuldig handelen, is daar geen enkele uitwerking van gegeven. De geheimhoudingskamer gaat niet mee in het betoog dat enkel na raadpleging van het controledossier hier duidelijkheid over verkregen kan worden. Gelet op de lezing die belanghebbende voorstaat, had het op zijn weg gelegen om daar een nadere onderbouwing van te geven, welke dan in de afweging van de geheimhoudingskamer kon worden betrokken. Nu dat niet is gebeurd, en de geheimhoudingskamer geen andere aanknopingspunten ziet op grond waarvan het verdedigingsbelang van belanghebbende zwaarder zou moeten wegen, weegt het recht op eerbiediging van privacy van mevrouw [X] aanzienlijk zwaarder.
Belanghebbende stelt nog dat de inspecteur zijn recht op geheimhouding heeft verspeeld door ongevraagd de betreffende informatie, die kennelijk mede aan de besluitvorming van de inspecteur ten grondslag heeft gelegen, aan het dossier toe te voegen. De geheimhoudingskamer verwerpt die stelling. Het recht van de eerbiediging van de privacy van mevrouw [X] kan niet op die wijze worden verspeeld.
Bij de stukken is ook een stuk aanwezig dat is gehaald uit openbare bronnen (bijlage A2), een stuk waarvan voor de geheimhoudingskamer niet duidelijk is waarom dat geheim zou moeten blijven nu daarop geen gegevens van mevrouw [X] zijn vermeld (bijlage B20) en stukken waarover belanghebbende zelf ook (heeft) beschikt (bijlagen B16, B21 en B24 tot en met B27). De rechtbank ziet geen reden voor geheimhouding van die stukken.
Tot slot merkt de geheimhoudingskamer nog op dat een groot deel van de stukken dubbel als bijlage is opgenomen. Dat maakt het aantal bijlagen onnodig groot.
De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om binnen een week na verzending van deze beslissing schriftelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden.3 De afwijking van de reguliere termijn van twee weken is ingegeven door de in de hoofdzaak aangekondigde zittingsdatum van 22 juli 2021.
3 Beslissing
De geheimhoudingkamer van de rechtbank:
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding toe voor zover het gaat om bijlagen A1, B1 tot en met B15, B17 tot en met B19, B22, B23 en B28 tot en met B40 bij het verzoek tot geheimhouding;
- -
-
wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige af;
- -
-
verzoekt de inspecteur om binnen een week na verzending van deze beslissing aan de rechtbank te berichten of hij bereid is de bijlagen A2, B16, B20, B21 en B24 tot en met B27 bij het verzoek tot geheimhouding in het geding te brengen en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van een week na verzending van deze beslissing.
Deze beslissing is genomen door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 9 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De beslissing is enkel ondertekend door de rechter omdat de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.