Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3560, AWB - 18 _ 3478
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3560, AWB - 18 _ 3478
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 juli 2021
- Datum publicatie
- 20 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3560
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 3478
Inhoudsindicatie
Gemeente verricht met de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties aan basisscholen geen met BTW belaste prestaties, er is in wezen geen vergoeding bedongen. Ook is geen sprake van schending van de belastingneutraliteit.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/3478
uitspraak van 13 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Gemeente Eindhoven, gevestigd te Eindhoven,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 18 oktober 2016 aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot het tijdvak september 2016. Op 28 oktober 2016 heeft belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting ter grootte van € 1.232.392 voldaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 november 2016, door de inspecteur ontvangen op 28 november 2016, bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde voldoening op aangifte.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2018 het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 mei 2018, ontvangen bij de rechtbank op 29 mei 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [werknemer belanghebbende 1] en [werknemer belanghebbende 2] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is eigenaar van een aantal sportaccommodaties en stelt deze (onder meer) ter beschikking aan scholen in het primair onderwijs in haar gemeente (hierna: de scholen). Deze scholen maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke organisatie. Belanghebbende heeft diverse afdelingen waaronder de afdeling Sport en de afdeling Onderwijs.
Op grond van artikel 91 en 92 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) is belanghebbende als gemeente verplicht scholen te voorzien van onder andere de huisvesting voor bewegingsonderwijs. De kosten voor de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties worden op grond van de Wpo gedragen door belanghebbende.
Belanghebbende stelt het aantal klokuren dat de sportaccommodaties aan de scholen ter beschikking worden gesteld vast overeenkomstig artikel 117, eerste lid, onderdeel a, van de Wpo. Incidenteel nemen scholen extra uren af (hierna: meer-uren).
In het verleden heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende voor het ter beschikking stellen van de sportaccommodaties aan de scholen voor de heffing van omzetbelasting in de hoedanigheid van ondernemer handelde indien ter zake van de ter beschikkingstelling daadwerkelijk een vergoeding aan de betreffende school in rekening werd gebracht. Als gevolg daarvan reikte belanghebbende in het verleden vanuit de afdeling Sport facturen uit aan het bestuur van de scholen, voor zowel de klokuren als voor de meer-uren, waarop 6% omzetbelasting stond vermeld. De scholen ontvingen vervolgens voor de klokuren een bekostiging vanuit de afdeling Onderwijs van belanghebbende ter compensatie van de gemaakte kosten voor de klokuren. Voor de kosten van de meer-uren vond geen compensatie plaats, deze kosten kwamen voor rekening van de scholen.
Het voorgaande hield in dat de inspecteur accepteerde dat belanghebbende de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting met betrekking tot de sportaccommodaties in aftrek bracht, indien zij aan de scholen voor het gebruik van de sportaccommodaties een vergoeding, vermeerderd met omzetbelasting, in rekening bracht, ook als zij aan de scholen vervolgens een subsidie verstrekte ter grootte van deze vergoeding.
Op 15 januari 2016 heeft de inspecteur in een telefonisch onderhoud aan belanghebbende medegedeeld niet langer het hiervoor onder 2.4 en 2.5. ingenomen standpunt in te nemen, doch van mening te zijn dat belanghebbende wat betreft de klokuren voor de heffing van omzetbelasting niet handelt in de hoedanigheid van ondernemer. Bij brief van 19 januari 2016 heeft de inspecteur dit gewijzigde standpunt schriftelijk aan belanghebbende bevestigd en voorts aangegeven dat belanghebbende met ingang van het nieuwe schooljaar 2016-2017 volgens dit nieuwe standpunt dient te handelen.
Met ingang van september 2016 heeft belanghebbende gehandeld overeenkomstig het nieuwe standpunt van de inspecteur en een splitsing aangebracht tussen de facturatie van klokuren en meer-uren. Op de facturen van de klokuren wordt geen omzetbelasting meer vermeld, op de facturen van de meer-uren wel. Uit praktische overwegingen heeft belanghebbende de facturen van de klokuren ter zake van het onderhavige tijdvak steeds geadresseerd aan zichzelf, specifiek aan de afdeling Onderwijs, onder vermelding van de naam van de betreffende school.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting heeft gepresteerd door het ter beschikking stellen van haar sportaccommodaties aan basisscholen voor de klokuren.
Tussen partijen is niet geschil dat, voor zover de terbeschikkingstelling ziet op de meer-uren wel sprake is van ondernemerschap. Tussen partijen is voorts niet in geschil, dat indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, zij een bedrag van € 8.085 aan omzetbelasting teveel op aangifte heeft voldaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggave van € 8.085 aan omzetbelasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.