Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3562, AWB - 18 _ 4387
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3562, AWB - 18 _ 4387
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 juli 2021
- Datum publicatie
- 23 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3562
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:2475, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 4387
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Art 11, lid 1, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en houdt zich bezig met beleggingen, aan- en verkoop, advies, verhuur en bemiddeling in onroerend goed. Belanghebbende heeft met een stichting een koopovereenkomst gesloten voor de levering van 14 nieuwbouwappartementen met ondergrond aan de stichting. Volgens de koopovereenkomst is sprake van een voor de BTW belaste levering en blijft het nieuwproject tot de datum van levering voor rekening en risico van belanghebbende. Belanghebbende heeft met betrekking tot de eerste zeven termijnen van de koopsom een factuur aan de stichting uitgereikt waarop een bedrag aan BTW staat vermeld. Dit bedrag aan BTW is niet door belanghebbende op aangifte voldaan. In geschil is of sprake is van een voor de BTW belaste levering.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van één met BTW belaste prestatie, namelijk de levering van een gebouw en het er bijbehorend terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB. Bovendien is belanghebbende op grond van artikel 37 van de Wet OB reeds belasting verschuldigd geworden en gehouden deze te voldoen op het tijdstip waarop zij de factuur voor de eerste zeven termijnen heeft uitgereikt. De vergrijpboete is terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd, maar wordt wel met 15% verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/4387
uitspraak van 13 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[B.V.] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) omzetbelasting opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2018 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 juni 2018, ontvangen bij de rechtbank op 2 juli 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [Gemachtigde] , vergezeld van [Gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een in 2002 opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met als enig aandeelhouder [aandeelhouder] . Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en houdt zich bezig met beleggingen, aan- en verkoop, advies, verhuur en bemiddeling in onroerend goed.
Op 16 september 2008 heeft belanghebbende een bedrijfspand met bovenwoning en verdere opstallen aan de [Object 1] , [Object 2] en [Object 3] in [plaats 1] gekocht.
Op 27 mei 2013 heeft belanghebbende een koopovereenkomst gesloten met [Stichting] (hierna: koper). De koopovereenkomst vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE :
1. Verkoper is eigenaar van, danwel rechthebbende op een perceel bouwterrein, kadastraal bekend als gemeente [plaats 1] , [Sectie] ;
2. Verkoper heeft ter bebouwing van het voormelde perceel bouwterrein een bouwplan ontwikkeld;
3. Verkoper zal met [Aannemingsbedrijf] B.V., gevestigd te [plaats 2] , een aannemingsovereenkomst sluiten ter realisatie van het bouwplan;
4. Koper wenst het op het perceel bouwterrein ontwikkelde project van Verkoper af te nemen met het primaire doel het gekochte duurzaam te verhuren. Partijen hebben terzake overeenstemming bereikt en wensen thans hun onderlinge rechten en verplichtingen schriftelijk vast te leggen in de onderhavige Koopovereenkomst.
(…)
In de Koopovereenkomst wordt verstaan onder:
(…)
j. Project: de Grond en het Bouwwerk bestaande uit 14 stadsappartementen gelegen aan de [Object 1 tot en met 3] in het nieuwbouw plan [Nieuwbouwplan] te [plaats 1] Centrum.
(…)
2. Verkoop Project, betaling koopprijs en vestiging hypotheekrecht
Verkoper verkoopt hierbij aan Koper, gelijk Koper koopt van Verkoper, het Project, tegen betaling door Koper aan Verkoper van de koopprijs voor het Project.
De koopprijs voor het Project bedraagt € 2.148.760 te vermeerderen met 21% BTW =
€ 2.600.000.
(…)
Het grondkostendeel is begrepen in de koopprijs.
Het bouwkosten deel inclusief bijkomende kosten is begrepen in de koopprijs.
(…)
5. Opgaven Verkoper, Informatieplicht Verkoper en Onderzoeksplicht Koper
Verkoper zal voor haar rekening en risico het Project (doen) ontwikkelen en realiseren en aan Koper opleveren, overeenkomstig het bepaalde in de Overeenkomst.
(…)
Verkoper garandeert aan Koper:
a. dat Verkoper het Project aan Koper zal leveren, vrij van hypothecaire inschrijvingen, beslagen en andere zekerheidsrechten en/of rechten van derden, hoe ook genaamd en uit welke hoofde dan ook, alsmede dat hij bevoegd is tot verkoop en levering van de Grond en het Project en dat ter zake van de Grond en het Project geen verplichtingen bestaan uit hoofde van voorkeursrechten en/of optierechten;
(…)
7. Realisatie van het Project
(…)
Het Bouwwerk komt tot de datum van Oplevering voor rekening en risico van Verkoper.
(…)”
Belanghebbende heeft in verband met de verkoop een factuur met dagtekening 7 juni 2013 en factuurnummer RO.01.13 uitgereikt aan koper. De factuur vermeldt het volgende:
“(…)
Hierbij doen wij u onze factuur toekomen betreffende de realisatie van de nieuwbouw van 14 stadsappartementen gelegen aan de [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1] .
E.e.a. conform de koopovereenkomst d.d. 27 mei 2013.
Aankoop pand:
Bij ondertekening koopovereenkomst € 858.490,57
Overdrachtsbelasting 6% € 51.509,43
Totaal bedrag te voldoen € 910.000,00
Nog te factureren:
Koopsom € 2.600.000,00
Te betalen € 910.000,00
Restant € 1.690.000,00 incl.btw
(…)”
Op 13 juni 2013 stuurt belanghebbende een herziene factuur aan koper. Deze factuur met factuurnummer VBL.08.13.009 vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
(….)
Hierbij doen wij u onze factuur toekomen betreffende de realisatie van de nieuwbouw van 14 stadsappartementen gelegen aan de [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1] .
E.e.a. conform de koopovereenkomst d.d. 27 mei 2013 en de goedgekeurde termijnen verdeelstaat.
Vervallen termijnen:
20 termijnen - elk groot € 107.438,02 excl. 21% BTW -
Vervallen week 23 termijn 1 t/m 7 bij ondertekening koopovereenkomst € 752.066,14
BTW 21 % € 157.933,86
Totaal bedrag (incl. BTW) te voldoen € 910.000,00
Nog te factureren:
Koopsom: € 2.600.000,00
Te betalen:_ € 910.000.00
Restant € 1.690.000,00 incl. btw
(…)”
Op vijf september 2014 vindt een notariële levering plaats. Deze leveringsakte vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
OMSCHRIJVING REGISTERGOEDEREN
(…)
de veertien (14) gerealiseerde woningen (appartementen) in het nieuwbouwplan [Nieuwbouwplan] met ondergrond en verdere aanhorigheden staande en gelegen aan de [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1] (…); hierna tezamen aangeduid met “het verkochte”.
KOOPPRIJS
De koopprijs van het verkochte is TWEE MILJOEN ZESHONDERDUIZEND EURO (€ 2.600.000).
OMZETBELASTING
Wegens de levering van het verkochte is omzetbelasting verschuldigd. De omzetbelasting is in de koopprijs inbegrepen.
OVERDRACHTSBELASTING
Partijen doen een beroep op de vrijstelling als bedoeld in artikel 15 lid 1 sub a van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer, aangezien de vervreemder van het verkochte terzake van de levering omzetbelasting verschuldigd is en het verkochte niet als bedrijfsmiddel is gebruikt, zodat op de onderhavige akte geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
(…)
VOORGAANDE VERKRIJGING
Verkoper, destijds genaamd [Voormalige naam belanghebbende] B.V. verkreeg het verkochte (…) op zeventien september tweeduizend acht
(…)”
Op 14 juni 2013 stuurt de notaris een nota aan koper. Deze nota vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
AFREKENING
(…)
Inzake: Hypotheek [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1]
Omschrijving Ex. BTW 21% BTW Te betalen Te ontvangen
KOOPSOM
Termijn blijkens factuur VBL08.13.009 € 910.000,00
€ 910.000,00
TOTAAL € 910.000,00
Per saldo te betalen € 910.000,00
(…)”
In 2017 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. De bevindingen van dit boekenonderzoek zijn vastgelegd in een concept rapport van 8 september 2017 dat aan belanghebbende is verstuurd. Het concept controlerapport vermeldt het volgende ten aanzien van de boete:
“(…)
5 Boete
(…)
Tevens ben ik voornemens om de in de genoemde naheffingsaanslag begrepen belasting te verhogen met een vergrijpboete van 25%.
Motivering
Naar mijn mening is sprake van grove schuld om de volgende redenen:
- Ondanks het in de koopovereenkomst van 27-5-2013 betreffende de verkoop van appartementen aan de [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1] in aanmerking genomen koopprijs inclusief omzetbelasting is deze omzetbelasting niet in zijn geheel op aangifte verantwoord en afgedragen.
- [Bestuurder] heeft als bestuurder van [Voormalige naam belanghebbende] BV een nieuwe factuur gemaakt met factuurdatum 13-6-2013 ter vervanging van de eerder uitgeschreven factuur met overdrachtsbelasting. In plaats van overdrachtsbelasting wordt op deze factuur omzetbelasting ad. € 157.933,86 in rekening gebracht aan de koper. De omschrijving op de factuur is dezelfde als op de factuur van 7-6-2013 met als enige aanvulling "en de goedgekeurde termijnen verdeelstaat".
- Van [Bestuurder] mag worden verwacht dat hij vanuit zijn kennis op het gebied van vastgoedtransacties op de hoogte is van het feit dat in rekening gebrachte omzetbelasting dient te worden afgedragen.
- [Bestuurder] heeft in de bespreking van 30-6-2017 tegenover de inspecteur verklaard dat hij van mening was dat de factuur van 7-6-2017 betrekking had op de verkoop van de onroerende zaak waarover geen omzetbelasting verschuldigd is. [Bestuurder] ging er vanuit dat bij levering van de nieuw vervaardigde onroerende zaak de verschuldigde omzetbelasting "zou worden rechtgetrokken". Echter heeft [Bestuurder] geen actie ondernomen toen bij het passeren van de akte op 5-9-2014 bleek dat de omzetbelasting niet werd rechtgetrokken bij levering. Ook is nagelaten om een suppletie in te dienen.
Voor het opleggen van de boete baseer ik mij op artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 lid 2 en 28 lid 1 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
De grondslag van de boete is het belastingbedrag dat als gevolg van opzet te weinig is voldaan.
Concreet is dit 25% van € 157.934 = €39.483
(…)”
Op 9 oktober 2017 is aan belanghebbende een definitieve versie van het rapport verstuurd. Het controlerapport vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Verkoop onroerende zaak
Op 16-09-2008 is het bedrijfspand met bovenwoning en verdere opstallen, een en ander met ondergrond en erf, gelegen aan de [Object 1 tot en met 3] [plaats 1] , door [Voormalige naam belanghebbende] BV aangekocht.
In 2013 zijn de opstallen gesloopt en vervolgens werden er in 2013 en 2014 nieuwe appartementen gebouwd. Hiervoor is met de koper een koopovereenkomst afgesloten op 27-5-2013.
Volgens akte van levering de datum 5 september 2014 heeft [belanghebbende] B.V. 14 appartementen met ondergrond en aanhorigheden verkocht voor een bedrag van € 2.600.000 inclusief omzetbelasting.
(…)
Aansluiting omzetbelasting
[belanghebbende] B.V. verzorgt de aangiften zelf.
De aangiften worden opgemaakt aan de hand van de geautomatiseerde grootboekrekening omzetbelasting.
Verschuldigde omzetbelasting
Een gedeelte van de in rekening gebrachte omzetbelasting (hierna OB) m.b.t. de verkoop van de onroerende zaak [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1] is niet afgedragen. Het gaat om factuurnummer VBL.08.13.009 termijn 1-7 ad € 910.000 inclusief € 157.933.89 omzetbelasting d.d. 13-06-2013.
Volgens leveringsakte 05-09-2014 is de verkoopprijs € 2.600.000 inclusief omzetbelasting. Partijen hebben zich beroepen op de vrijstelling art 15 lid 1 Wet op Belastingen van Rechtsverkeer. Er is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
De levering van de onroerende zaak [Object 1 tot en met 3] te [plaats 1] is geheel belast met OB.
Uit de overgelegde grootboekrekeningen blijken de volgende boekingen.
Op 07-06-2013 wordt geboekt inzake termijn 1-7
Debiteuren 910.000
Aan rekening 3115 VBL 08.13 752.066,14
termijnen [Object 1 tot en met 3]
Aan af te dragen OB 157.933,89
Op 30-06-2013 wordt geboekt
Rekening 3115 VBL 08.13 termijnen 752.066,89
[Object 1 tot en met 3]
Af te dragen OB 157.933,89
Aan debiteuren 910.000
Vervolgens wordt er op 30-06-2013 geboekt
Debiteuren 910.000
Aan rekening 3115 VBL 08.13 910.000
termijnen [Object 1 tot en met 3]
Volgens [Bestuurder] is de onroerende zaak eerst geleverd aan de koper. Vervolgens is er een aannemingsovereenkomst gesloten tot sloop van de oude opstallen en bouw van de nieuwe appartementen
De ob uit overige termijnen wordt correct verantwoord op de grootboekrekening af te dragen OB.
(…)
Conclusie
Een bedrag ad € 157.934 is ten onrechte niet aangegeven en afgedragen over het 2e kwartaal 2013
(…)
5 Boete
Boete (mededeling op basis van artikel 67g Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Ik heb bij kennisgeving in het concept rapport van 8 september jl. mijn voornemen om een boete
op te leggen kenbaar gemaakt.
Uw reactie
Per mailbericht van 4 oktober jl. heeft u gereageerd op de kennisgeving met bijvoeging van een notitie van de heer [Gemachtigde] . U bent het niet eens met mijn voornemen om een vergrijpboete op te leggen.
De kern van het verweer van [Gemachtigde] is een verwijzing naar de ingewikkeldheid van de problematiek rondom de onderhavige vastgoedtransacties en de belastbaarheid voor óf de overdrachtsbelasting óf de omzetbelasting. [Gemachtigde] is van mening dat enkel sprake is van onzorgvuldig handelen welke onzorgvuldigheid niet kan worden aangemerkt als grove schuld
Overwegingen
Het betreft ingewikkelde fiscale materie. Dit laat onverlet dat:
- van [Bestuurder] mag worden verwacht dat hij vanuit zijn kennis op het gebied van vastgoedtransacties op de hoogte is van het feit dat in rekening gebrachte omzetbelasting dient te worden afgedragen;
- [Bestuurder] geen actie heeft ondernomen toen bij het passeren van de akte op 5-9-2014 bleek dat de omzetbelasting niet werd rechtgetrokken bij levering. Ook is nagelaten om een suppletie in te dienen.
[Bestuurder] moet hebben beseft dat de in rekening gebrachte omzetbelasting moest
worden afgedragen. Hij heeft dermate lichtvaardig gehandeld, dat hem een ernstig verwijt kan
worden gemaakt dat als grove schuld is te kwalificeren.
Beslissing
Ik zal boete opleggen overeenkomstig het op 8 september jl. verzonden concept rapport, waarin u
tevens de overige gronden vindt waarop de boete berust.
(…)”
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Voorts is in geschil de hoogte van de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsmede of aanleiding bestaat voor een proceskostenvergoeding.