Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3584, BRE-20_8541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3584, BRE-20_8541

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
23 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3584
Zaaknummer
BRE-20_8541

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8541

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 23 maart 2021, verzonden op 6 april 2021.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.

1.2.

Bij brief van 14 april 2021, ingekomen bij de rechtbank op 15 april 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om op 2 juli 2021 te Breda over het verzet te worden gehoord. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.4.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 mei 2021 op het adres [adres] [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 27 mei 2021 op het hiervoor genoemde adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

Het beroepschrift van belanghebbende is op 18 september 2020 ontvangen ter griffie van de rechtbank.

2.2.

Belanghebbende heeft in verzet een kopie van een bankafschrift overgelegd, waarop te zien is dat op 17 oktober 2020 een bedrag van € 48 is overgeboekt naar een rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan geconstateerd dat dit bedrag is teruggestort. Deze terugstorting houdt verband met een door belanghebbende bij brief van 10 oktober 2020 gedaan beroep op betalingsonmacht.

2.3.

Bij brief van 23 november 2020 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen.

2.4.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de betaling van het griffierecht ter zake van het ingestelde beroep op 17 oktober 2020 en daarmee binnen de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn, is geschied. Daarmee heeft belanghebbende voldaan aan het vereiste van artikel 8:41, lid 5, van de Awb. De omstandigheid dat het bedrag van het griffierecht, door het instellen van een beroep op betalingsonmacht, is teruggestort, maakt dat niet anders.

3.2.

Opmerking verdient dat de terugbetaling aan belanghebbende ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat belanghebbende dit bedrag opnieuw dient te betalen. De ontvankelijkheid van het beroep is daarvan echter niet afhankelijk1.

3.3.

De rechtbank heeft op het beroep bij de in verzet bestreden uitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Het verzet is daarom gegrond. De in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen en het onderzoek wordt voorgezet in de stand waarin het zich bevond.

3.4.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

4 Beslissing