Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3591, AWB - 20 _ 5159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3591, AWB - 20 _ 5159

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2021
Datum publicatie
23 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3591
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5159

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5159

uitspraak van 16 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 22 januari 2021, verzonden op 27 januari 2021.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.

1.2.

Bij brief van 3 maart 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3.

Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.

Ter zitting is belanghebbende verschenen en gehoord.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

De uitspraak op bezwaar van de inspecteur is gedagtekend 8 november 2019.

2.2.

Het beroepschrift van belanghebbende is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 5 maart 2020.

2.3.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

2.4.

De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan in de kern nog toegevoegd dat (i) zijn zus zijn post bekijkt omdat hij weinig kennis heeft met betrekking tot dergelijke zaken, (ii) hij per ongeluk te laat beroep heeft ingesteld en (iii) hij zich niet op zijn gemak voelde bij ontvangst van de (hoge) aanslagen en daarom pas later er naar heeft gekeken.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken.1 Belanghebbende had in dit geval tijd om beroep in te stellen tot en met 20 december 2019.

3.2.

Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Een beroepschrift is ook tijdig ingediend als het per post is verzonden binnen de termijn van zes weken en niet later dan een week na afloop van die zes weken is ontvangen.2

3.3.

Het beroepschrift van belanghebbende is op 5 maart 2020 bij de griffie van de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend. De beroepstermijn is van openbare orde. Dat betekent dat de rechter het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren als het te laat is ingesteld. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.3 Dat betekent kortgezegd dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden waardoor belanghebbende niet in staat zou zijn geweest zijn beroepschrift op tijd in te dienen.

3.4.

Belanghebbende heeft in de kern, los van hetgeen hij heeft verklaard ter zitting (zie onder 2.4), aangevoerd dat hij diverse keren contact heeft gehad met de belastingdienst, dat telefonisch is gezegd dat een beroepschrift moest worden ingediend en dat hij onwetend is omtrent de regels van hoe en wat en de tijdstermijn.

3.5.

Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de te late indiening van zijn beroepschrift rechtvaardigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het is aan belanghebbende om te zorgen dat tijdig beroep wordt ingesteld. In de in verzet bestreden uitspraak is een oordeel gegeven over de miscommunicatie met de rechtbank, waarvan in de ogen van belanghebbende sprake was. De rechtbank acht dat oordeel juist en ziet in wat belanghebbende in verzet heeft aangevoerd geen aanleiding om anders daarover te oordelen. Wat belanghebbende op zitting heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden zoals onder 3.3. is bedoeld. Ook als sprake is van ongemak met betrekking tot de (hoogte van de) aanslagen en/of onwetendheid ter zake van de belastingwetgeving blijft het op de weg van belanghebbende liggen om ofwel zelf tijdig in beroep te komen dan wel bijvoorbeeld iemand anders in te schakelen om dat voor hem te doen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld dat zijn zus op dit punt iets te verwijten valt, komt dat voor risico van belanghebbende. Tot slot overweegt de rechtbank dat belanghebbende op zitting nog heeft verklaard dat hem telefonisch door de belastingdienst duidelijk is verteld wat hij moest doen als hij het niet eens was met de uitspraak op bezwaar en dat uit hetgeen ter zitting is besproken niet volgt dat belanghebbende in verzet heeft bedoeld te stellen dat hij als gevolg van het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing te laat in beroep zou zijn gekomen, zodat ook daarin geen aanleiding kan worden gevonden voor een ander oordeel.

4 Beslissing