Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3772, BRE - 20 _ 5289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3772, BRE - 20 _ 5289

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 juli 2021
Datum publicatie
19 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:3772
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 20 _ 5289

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5289

uitspraak van 27 juli 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 31 januari 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: naheffingsaanslag) en gelijktijdig in rekening gebrachte belastingrente (hierna: de belastingrente).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde,

mr. T.B. Vriesema , verbonden aan Euro Auto Logic B.V. te [vestigingsplaats 2] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.203;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 1.333;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 13 april 2017 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstige Maserati Ghibli 3.0 D, VIN: [nummer] (hierna: de auto). De op aangifte verschuldigde belasting, € 3.086 heeft belanghebbende voldaan. De datum van de eerste toelating is 23 oktober 2014. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017.

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] (hierna: het taxatierapport van belanghebbende). De afgelezen kilometerstand van de auto bedroeg op 11 april 2017, 44.959 kilometer. Voor de berekening van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 40.278 heeft de taxateur gebruik gemaakt van de koerslijst Eurotaxglass’s waarbij onder het kopje ‘opties’ geen bedrag is opgenomen. Wel heeft de taxateur bij het kopje ‘Totaal waardeverhogende zaken’ een bedrag van € 4.103 vermeld. Volgens belanghebbende betreft dat de restwaarde van de opties.

2.3.

Voorts heeft de taxateur van belanghebbende een bedrag aan schade gecalculeerd van € 22.078. Daarvan is een bedrag van € 21.553 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde, hetgeen resulteert in een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 18.725. In de schadecalculatie is uitgegaan van een uurtarief van € 84.

2.4.

Op 15 mei 2017 is door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) een rapport waardebepaling opgesteld naar aanleiding van een fysieke schouw van de auto (hierna: het DRZ-rapport). DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat getaxeerd op € 41.323, rekening houdend met een restwaarde van de opties van € 3.437. De taxateur is daarbij uitgegaan van de koerslijstmethode en heeft de koerslijst X-Ray toegepast, omdat die volgens hem het meest gunstig was van de koerslijsten waarvan een waarde kon worden verkregen. Onder het kopje ‘4. Koerslijstonderzoek’ staat vermeld1:

Handelsinkoopwaarde van de koerslijst

Op basis van koerslijsten

a. Autotelexpro

€ 43.311,-

b. Bovag

Geen waarde

c. Xray (Marge)

€ 41.323,-

d. Eurotax XchangeNet

Geen waarde

2.5.

De taxateur van DRZ heeft een schade gecalculeerd van € 5.649. Daarvan is een bedrag van € 4.658, zijnde 82% van de gecalculeerde schade in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. In de schadecalculatie is een uurtarief van € 75 gehanteerd. De berekende handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bedraagt dan € 36.665, zijnde € 41.323 -/- € 4.658. De historische nieuwprijs is berekend op € 95.461. Voorts is in de koerslijst X-Ray bij ‘Voertuiggegevens’ aangegeven dat het een marge auto betreft.

2.6.

Naar aanleiding van het DRZ-rapport heeft belanghebbende op 19 februari 2019 een kennisgeving van de naheffing ontvangen. De inspecteur heeft op 14 maart 2019 een ‘mededeling naheffingsaanslag’ verzonden en vervolgens op 10 april 2019 een naheffingsaanslag van € 2.530 opgelegd. Gelijktijdig daarmee is aan belanghebbende belastingrente in rekening gebracht van € 128. Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking is ongegrond verklaard.

Geschil

2.7.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil.

  1. Mag belanghebbende de koerslijst Eurotaxglass’s gebruiken?

  2. Bestaat aanleiding voor een hogere vermindering van de koerslijstwaarde vanwege meer dan normale gebruikersschade dan reeds is geaccepteerd door de inspecteur?

  3. Dient de beschikking belastingrente te worden vernietigd in verband met schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel? Niet in geschil is dat de belastingrente overeenkomstig de wettelijke bepalingen is berekend.

2.8.

Dat de bruto historische BPM € 14.880 is, is niet in geschil. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, het niet in geschil is dat belanghebbende rekening mag houden met een correctie van 15%. Tevens heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende recht heeft op één maand extra leeftijdskorting van € 99 en op vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de historische nieuwprijs – zoals vastgesteld in het DRZ-rapport – van € 95.461 niet in geschil is. Tevens heeft de gemachtigde verklaard dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat terecht de koerslijst X-Ray is gebruikt, hij geen beroep meer doet op een btw/marge correctie indien in de koerslijst van X-Ray rekening is gehouden met een margevoertuig.

Vraag 1: gebruik koerslijst Eurotaxglass’s?

2.9.

Belanghebbende wenst gebruik te maken van de koerslijst Eurotaxglass’s omdat deze koerslijst volgens haar de meest voordelige is, als rekening wordt gehouden met een correctie van 15%, waarvan 5% in verband met ‘marktsituatie’ en 10% in verband met ‘dealersituatie’. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat, in tegenstelling tot hetgeen de inspecteur bepleit, de taxateur van belanghebbende rekening heeft gehouden met de opties van de auto en zelfs voor een hogere restwaarde dan in het DRZ-rapport. Belanghebbende heeft hiertoe verwezen naar het bedrag bij het kopje ‘Totaal waardeverhogende zaken’. Nu de historische nieuwprijs niet in geschil is en belanghebbende reeds rekening heeft gehouden met de restwaarde van de opties van de auto, zij het onder het verkeerde kopje, is er geen reden om de toepassing van de meest voordelige koerslijst te weigeren, aldus nog steeds belanghebbende.

2.10.

De inspecteur heeft ter zitting verdedigd dat DRZ reeds rekening heeft gehouden met de voor belanghebbende meest voordelige koerslijst, namelijk X-Ray. De inspecteur heeft onbetwist gesteld dat indien het mogelijk was om voor deze auto de koerslijst Eurotaxglass’s in te vullen, DRZ deze koerslijst zou hebben toegevoegd. Nu dit achterwege is gelaten, leidt de inspecteur hieruit af dat deze specifieke auto met deze opties niet ingevuld kon worden in de koerslijst Eurotaxglass’s. Volgens de inspecteur is de koerslijst Eurotaxglass’s die is gebruikt bij de aangifte niet representatief voor de auto.

2.11.

De rechtbank stelt voorop dat de belastingplichtige die ervoor kiest de afschrijving van het te registreren motorvoertuig te berekenen aan de hand van een door hem gekozen, in de handel algemeen toegepaste koerslijst, binnen die koerslijst de handelsinkoopwaarde moet nemen van het motorvoertuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van het uit een andere lidstaat afkomstige motorvoertuig waarvan de afschrijving moet worden bepaald.

De door de belastingplichtige gemaakte keuze voor een bepaalde in de handel algemeen toegepaste koerslijst, laat echter onverlet dat de inspecteur mag stellen en zo nodig aannemelijk maken dat in de door de belanghebbende gekozen koerslijst, dan wel in een andere in de handel algemeen toegepaste koerslijst een motorvoertuig voorkomt waarvan de eigenschappen en de kenmerken dichter aanleunen bij die van het te registreren motorvoertuig2.

Naar de rechtbank begrijpt, is volgens de inspecteur de koerslijst Eurotaxglass’s voor deze specifieke auto onvoldoende geschikt omdat de kenmerken van de auto, zoals de opties, niet op de juiste wijze ingevuld kunnen worden. Gelet op het koerslijstonderzoek van DRZ (zie 2.4) en de omstandigheid dat de taxateur van belanghebbende de kenmerken van de auto niet op de juiste wijze heeft ingevuld in de koerslijst Eurotaxglass’s, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de kenmerken van de auto van de koerslijst Eurotaxglass’s het dichtst aanleunen bij die van de aangegeven auto. De omstandigheid dat belanghebbendes taxateur op een andere wijze alsnog rekening heeft willen houden met de restwaarde van de opties, maakt dat niet anders. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de X-Ray koerslijst, waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat de eigenschappen en kenmerken van het daarin opgenomen voertuig het dichtst aanleunen tegen de auto. Dit brengt mee dat de rechtbank zal uitgaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de inspecteur, zijnde € 41.323.

Vraag 2: Omvang schade

Velgen

2.12.

Belanghebbende is van mening dat de schade aan de velgen ten onrechte niet volledig geaccepteerd is door de inspecteur. Bovendien is de gemachtigde van mening dat – nu de krassen op alle velgen met elkaar vergelijkbaar zijn en de inspecteur de reparatie van één velg geaccepteerd heeft – de inspecteur ook de waardevermindering van de andere velgen zou moeten accepteren.

2.13.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende – aan de hand van de door haar overgelegde foto’s – niet aannemelijk gemaakt dat het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag te laag is vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat in het taxatierapport van belanghebbende bij de foto’s van de velgen niet staat welke foto bij welke velg hoort. Bovendien is de schade die te zien is aan de velgen naar het oordeel van de rechtbank normale gebruikersschade.

Nederlandstalige onderhoudsboeken

2.14.

Belanghebbende heeft het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket van € 103 (incl. btw) opgenomen als schade in het taxatierapport van de auto. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geen schadepost betreft.

2.15.

Naar het oordeel van de rechtbank is het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket een waardeverminderende factor. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch3 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden4. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 103 (incl. btw) in aanmerking nemen.

Nederlandstalige software

2.16.

Belanghebbende heeft de kosten van het installeren van Nederlandstalige software als schade/waardevermindering geclaimd. De inspecteur heeft dit geweigerd omdat volgens hem de software van de auto reeds Nederlandstalig ingesteld was. De inspecteur verwijst hiertoe naar foto 13 en 14 van het DRZ-rapport.

2.17.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur aan de hand van de foto’s, niet aannemelijk gemaakt dat in zoverre sprake is van schade/waardevermindering.

Deksel achter

2.18.

Belanghebbende is van mening dat de deksel achter dusdanig beschadigd is, dat daarvoor een hogere waardevermindering moet worden toegepast. Er is namelijk sprake van een forse deuk op een plaats waar herstel niet goed mogelijk is en daarnaast is het een aluminiumklep zodat herstel per definitie niet mogelijk is. Belanghebbende is het daarom niet eens met de stelling van de inspecteur dat deze schade hersteld kan worden.

2.19.

Niet in geschil is dat de schade aan de deksel achter meer dan normale gebruikersschade is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat deze niet hersteld kan worden zoals door de inspecteur wordt verdedigd. Voor een hogere waardevermindering dan reeds is toegekend door de inspecteur, ziet de rechtbank geen aanleiding.

Overige schade

2.20.

In het taxatierapport van belanghebbende is schade in aanmerking genomen voor onder andere een ozonbehandeling (rokersauto), dorpel rechtsvoor en portierbekleding linksvoor. Tevens is belanghebbende van mening dat de auto minder waard is gelet op diens schadeverleden waardoor de waardevermindering van de begrote herstelkosten vastgesteld zou moeten worden op 97,62%. Belanghebbende heeft hiertoe onder meer gewezen naar een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden5. De inspecteur heeft deze waardeverminderingen geweigerd.

2.21.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd ten aanzien van de in 2.20 genoemde posten, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruikersschade. Ook de verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het kader van een schadeverleden kan belanghebbende niet baten, nu het hof geoordeeld heeft dat een schadeverleden per individuele auto aannemelijk dient te worden gemaakt. Belanghebbende heeft naast het door haar overgelegde taxatierapport geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de auto inderdaad een schadeverleden heeft. Dat de auto eerder hersteld is met slechte resultaten, maakt dit niet anders. Belanghebbende is daarom niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast.

Ten aanzien van het in aanmerking te nemen percentage voor de herstelkosten overweegt de rechtbank dat de inspecteur reeds 82% van de herstelkosten in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat een hoger percentage toegekend zou moeten worden.

2.22.

Ten aanzien van de voorbumper overweegt de rechtbank als volgt. Het is de rechtbank niet helemaal duidelijk wat DRZ ter zake van de schade aan de voorbumper heeft meegenomen aan kosten. Uit onderdeel 5c ‘Bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering’ van het DRZ- rapport lijkt uitgegaan te worden van herstel van de voorbumper, terwijl in de schadecalculatie kosten voor het in- en uitbouwen van de voorbumper in aanmerking zijn genomen. Een verdere toelichting ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de waardevermindering als gevolg van schade aan de voorbumper onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit brengt mee dat het verschil in de kosten van € 251,11 (excl. btw), derhalve € 304 (incl. btw) alsnog als waardevermindering in aanmerking dient te worden genomen.

Spuitwerkzaamheden

2.23.

Belanghebbende is van mening dat de inspecteur de lakschade aan de auto tot een te laag bedrag heeft vastgesteld. Hiertoe heeft de gemachtigde gewezen op de relatief lage kilometerstand van de auto en gesteld dat de auto in het verleden slecht is hersteld met als gevolg dat ‘spuitbusnevel’ is ontstaan. Volgens belanghebbende is de door de inspecteur verdedigde wijze van reparatie door middel van polijsten geen alternatief voor het spuiten. Belanghebbende is van mening dat het polijsten van een grote oppervlakte praktisch onuitvoerbaar is, erg arbeidsintensief en kostbaar in vergelijking met het spuiten. Daarnaast kan het niet zo zijn dat een gehele laag weg wordt gehaald zonder dat hiervoor iets anders in de plaats komt. Dit geldt ook voor de diepe krassen op de auto, zoals op de uitvergrote foto van de portier linksachter, die niet verholpen kunnen worden met het polijsten ervan.

2.24.

Naar het oordeel van de rechtbank is niet alle door belanghebbende gestelde lakschade aannemelijk gemaakt aan de hand van de overgelegde foto’s en de daarop gegeven toelichting. De rechtbank overweegt verder dat belanghebbende wel bijvoorbeeld de schade op het portier linksachter voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het DRZ-rapport lijkt met die schade geen rekening te houden. Daarbij speelt ook mee dat onder het kopje 5c termen gebruikt worden die niet steeds 1 op 1 zijn aan te sluiten op de schadecalculatie. De rechtbank heeft daarom de aanvullende lakschade in goede justitie bepaald op € 2.000 (incl. btw).

2.25.

De totale aanvullende schade waarmee de rechtbank rekening zal houden, bedraagt derhalve € 2.407 (incl. btw) zie 2.15, 2.22 en 2.24.

Uurtarief

2.26.

Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat een uurtarief van € 84 gangbaar is en zelfs aan de lage kant voor hetgeen in de markt gebruikelijk is. Hiertoe heeft belanghebbende verwezen naar de door haar overgelegde stukken hierover (producties 1 tot en met 7) alsmede naar een tweetal uitspraken van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.6

De inspecteur heeft dit betwist en gesteld dat de door belanghebbende overgelegde stukken van latere datum zijn. Tevens heeft de inspecteur een rapport van DRZ overgelegd met dagtekening 10 januari 2018, genaamd ‘Onderzoek uurtarieven schadeherstelbranche’ met als bijlage ‘onderzoek Verbond van verzekeraars 2014’.

2.27.

De rechtbank overweegt als volgt. De auto is ingevoerd en ter taxatie aangeboden in het jaar 2017. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en overgelegd heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het uurtarief voor de herstelwerkzaamheden € 84 (excl. btw) bedraagt. Hetgeen de inspecteur daartegenover heeft gesteld acht de rechtbank onvoldoende. Voorzover de inspecteur heeft bedoeld te stellen dat bij het bepalen van het uurtarief rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende zelf de schade kan herstellen, wordt dat door de rechtbank verworpen7. De rechtbank zal het aantal hersteluren uit het rapport van DRZ van 13,7 uren daarom berekenen tegen een tarief van € 84 (excl. btw) in plaats van € 75, derhalve 13,7 uur maal (€ 84 -/- € 75), zijnde € 124 (excl. btw). Inclusief btw bedraagt het alsnog in aanmerking te nemen verschil dan € 150.

Berekening verschuldigde BPM

2.28.

De naheffingsaanslag dient, gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, als volgt te worden vastgesteld.

Cataloguswaarde (2.8)

€ 95.461,00

Handelsinkoopwaarde volgens koerslijst (2.11)

€ 41.323,00

(2.5, 2.21, 2.25 en 2.27)

Af:

waardevermindering i.v.m. schade € 4.658 + (82% van

€ 2.407 + € 150)

€ 6.754,74

Inkoopwaarde

€ 34.568,26

Afschrijving (Cataloguswaarde minus inkoopwaarde)

€ 60.892,74

Afschrijvingspercentage (Afschrijving/Cataloguswaarde)

63,8%

Bruto historische BPM (2.8)

€ 14.880

63,7881%

Af: afschrijving

€ 9.491,67

Verschuldigde BPM

€ 5.388,33

Betaald op aangifte

€ 3.086

af: extra leeftijdskorting (2.8)

€ 99

Naheffing

€ 2.203,33

Vraag 3: Belastingrente

2.29.

Belanghebbende heeft gesteld dat de rentebeschikking vernietigd dient te worden, omdat de naheffingsaanslag bijna twee jaar na de aangifte is opgelegd terwijl het DRZ-rapport reeds veel eerder gereed was. Zij beroept zich verder, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 10 februari 19938 en 28 maart 2001, r.o. 3.39, en de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 201910 op het zorgvuldigheids-/vertrouwensbeginsel.

2.30.

Het beroep van belanghebbende op de in 2.29 genoemde jurisprudentie kan haar niet baten, nu de feiten en omstandigheden in die zaken te zeer verschillen van de onderhavige situatie. In de zaak die voorlag bij de rechtbank Noord-Nederland is de naheffingsaanslag bijna 3 jaar na de vooraankondiging opgelegd, terwijl bij belanghebbende de periode tussen de vooraankondiging (19 februari 2019) en de naheffingsaanslag (10 april 2019) relatief kort is. Bovendien is met dagtekening 14 maart 2019 een mededeling verzonden dat een naheffingsaanslag zou worden opgelegd. In het arrest van 10 februari 1993 is de naheffingsaanslag opgelegd vlak voor het verstrijken van de vijfjaarstermijn terwijl het hof had vastgesteld dat dergelijke naheffingsaanslagen (destijds) normaliter binnen enkele maanden werden opgelegd. In de zaak van belanghebbende is weliswaar niet heel spoedig overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag, maar de naheffingsaanslag is ruim voor het verstrijken van de vijfjaarstermijn opgelegd. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de periode tussen het gereedkomen van het rapport van DRZ (15 mei 2017) en de vooraankondiging van de naheffingsaanslag te lang is, kan dit standpunt haar evenmin baten. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het enkele tijdsverloop in dit geval niet de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat aan haar geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd en is ook overigens geen sprake van onzorgvuldigheid.

Van schending van het vertrouwensbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake. De belastingrente is daarom terecht in rekening gebracht, maar dient wel verminderd te worden gelet op hetgeen is geoordeeld in 2.28.

Conclusie

2.31.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

Immateriële schadevergoeding

2.32.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500. De rechtbank is het met de partijen eens dat de redelijke termijn van 24 maanden (waarvan 6 maanden voor de bezwaarfase en 18 maanden voor de beroepsfase) is overschreden met minder dan een half jaar. Nu in de beroepsfase de redelijke termijn niet is overschreden, is de overschrijding van de redelijke termijn volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. De inspecteur dient daarom € 500 aan immateriële schade te vergoeden.

Proceskosten

2.33.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van

mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 27 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.