Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3969, BRE-21_2252
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3969, BRE-21_2252
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 juli 2021
- Datum publicatie
- 6 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:3969
- Zaaknummer
- BRE-21_2252
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/2252
uitspraak van 30 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , België,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Motivering
Procesverloop
Belanghebbende heeft bij brieven van 3 december 2020, 8 december 2020 en 18 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.57.01 en dagtekening 13 november 2020 (hierna: de navorderingsaanslag). Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat het bezwaar zich richt tegen het bedrag aan nageheven inkomstenbelasting alsook tegen de beschikking belastingrechte en het totaal te betalen bedrag. Belanghebbende voert aan dat nabetalingen ten aanzien van een uitgevoerd project niet kunnen leiden tot enig belastbaar inkomen voor belanghebbende in Nederland. Aangezien de onderhavige navorderingsaanslag ten onrechte werd vastgesteld dient de daarin opgenomen beschikking belastingrechte eveneens te worden vernietigd, aldus belanghebbende. Tevens wordt verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering van het bezwaar.
Bij brief van 24 december 2020 bevestigt de inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift en verlengt de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar met maximaal zes weken tot 20 maart 2021.
Bij brief van 18 januari 2021 verleent de inspecteur schriftelijk uitstel voor het indienen van de motivering tot uiterlijk zes weken na beëindiging van het boekenonderzoek. De inspecteur schrijft dat het bezwaar niet is gemotiveerd en dat de beslistermijn wordt opgeschort tot op het moment dat het bezwaar is gemotiveerd.
Bij brief van 11 mei 2021 motiveert belanghebbende zijn bezwaar tegen de navorderingsaanslag waarbij hij stelt in het ongewisse te zijn over de status van het boekenonderzoek. Om die reden heeft hij besloten de motivering in te sturen waarbij de inspecteur daarbij in gebreke wordt gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag.
Bij brief van 22 mei 2021 maakt de inspecteur zijn voornemen voor de uitspraak op bezwaar bekend. De inspecteur schrijft daarin dat hij de beslistermijn verdaagt met een beroep op artikel 7:10, derde lid, van de Awb tot 10 juli 2021.
Belanghebbende heeft bij brief van 27 mei 2021, ontvangen bij de rechtbank op 28 mei 2021, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Bij brief van 10 juni 2021 heeft de inspecteur op het beroep van belanghebbende gereageerd.
Juridisch kader
De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:54, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht1. De rechtbank acht in dit geval geen onderzoek ter zitting nodig.
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld2.
Een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is3.
Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken4. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld5. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen6. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad7.
Beoordeling
Indien een belanghebbende een bezwaarschrift indient met een bezwaargrond dus in zoverre niet in verzuim is, maar daarbij verzoekt om uitstel voor het indienen van nadere gronden en die termijn wordt verleend, wordt de beslistermijn niet opgeschort met die verleende termijn8. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de ingediende bezwaarschriften (summiere) gronden waardoor geen sprake is van een verzuim dat leidt tot opschorting van de beslistermijn9.
De inspecteur betoogt dat gelet op het verzoek van belanghebbende om uitstel voor motivering moet worden aangenomen dat belanghebbende heeft ingestemd met – kennelijk – een opschorting van de beslistermijn. De rechtbank verwerpt dit betoog. Opschorting kan slechts plaatsvinden als niet is voldaan aan de eisen van artikel 6:6 van de Awb. Anders dan de inspecteur betoogt leidt een instemming van belanghebbende met uitstel van de beslistermijn in verband met het indienen van een nadere motivering niet tot opschorting van de beslistermijn10. De beslistermijn is dus niet opgeschort op grond van een vormverzuim en daarmee geëindigd op 20 maart 2021.
Gelet op de gevoerde correspondentie moet aangenomen worden dat belanghebbende heeft ingestemd met uitstel van de beslistermijn totdat een nadere motivering is ingediend. Dit is gebeurd op 11 mei 2021. Met het insturen van de brief van 11 mei 2021 is het bezwaar nader gemotiveerd en heeft belanghebbende de instemming met het uitstellen van de beslistermijn beëindigd. De inspecteur was vanaf het moment van ontvangst van de brief in verzuim aangezien geen sprake is van opschorting van de beslistermijn. De in dezelfde brief vervatte ingebrekestelling is dus niet prematuur11.
De inspecteur heeft in zijn voorgenomen uitspraak op bezwaar van 22 mei 2021 de beslistermijn eenzijdig verdaagd tot 10 juli 2021. Dit is echter niet mogelijk. De beslistermijn was immers al verstreken en tevens al verdaagd in de brief van 24 december 2020 (zie 1.2).
Nu niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk gegrond.
Verbeurde dwangsom
In dit geval kan de rechtbank desgevraagd ook de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3. van de Awb verbeurde dwangsom vaststellen12. Aangezien een dergelijk verzoek ontbreekt, kent de rechtbank geen dwangsom op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb toe.
Termijnstelling en nadere dwangsom
Omdat niet is gebleken dat de inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zal de rechtbank op basis van artikel 8:55d van de Awb bepalen dat de inspecteur alsnog uitspraak op bezwaar moet doen. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog uitspraak op bezwaar doet en bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in overeenstemming met het landelijk gepubliceerde beleid (gepubliceerd op rechtspraak.nl) dat de inspecteur een dwangsom van € 100 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor bedoelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakt proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand vast op € 374. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de zaak van licht gewicht is, nu deze slechts gaat over de vraag of niet tijdig is beslist13. Verder krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.
Inhoudelijke beoordeling
Opmerking verdient nog dat nu niet gebleken is dat inmiddels uitspraak op bezwaar is gedaan, niet aan de orde is dat het beroep van rechtswege mede daarop betrekking heeft. De rechtbank kan daarom niet toekomen aan de inhoudelijke klachten in het beroepschrift tegen de bestreden navorderingsaanslag. Voor zover belanghebbende rechtstreeks beroep heeft willen instellen tegen die belastingaanslag, is het beroep niet-ontvankelijk, omdat eerst de bezwaarfase moet worden doorlopen en de inspecteur niet heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.