Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4028, BRE - 19 _ 826 ev

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4028, BRE - 19 _ 826 ev

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 augustus 2021
Datum publicatie
20 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4028
Zaaknummer
BRE - 19 _ 826 ev

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 19/826 tot en met 19/834, 21/3333 en 21/3334

uitspraak van 5 augustus 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de heffingsambtenaar van:

- 11 december 2018, verzonden op 14 december 2018, op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikkingen met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2018 waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [OZ], is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikkingen in één geschrift bekendgemaakte aanslagen onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB), rioolheffing en reinigingsrecht (zaaknummers 19/826 tot en met 19/834);

- 7 januari 2019, verzonden op 10 januari 2019, op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking met [aanslag] (zaaknummer 21/3333);

- 10 januari 2019, verzonden op 14 januari 2019, op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking met [aanslag] (zaaknummer 21/3334).

De rechtbank heeft voor uitspraken van 7 januari 2019 en 10 januari 2019 van de heffingsambtenaar zaaknummers aangemaakt nadat onderstaande zitting heeft plaatsgevonden.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar [X]

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 juni 2021 op het adres [plaats] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 juni 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk met betrekking tot de uitspraken op bezwaar van 11 december 2018;

-

verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de uitspraken op bezwaar van 7 januari 2019 en 10 januari 2019;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar van 7 januari 2019 en 10 januari 2019 en wijst deze zaken terug naar de heffingsambtenaar voor behandeling van het bezwaar;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 31 januari 2019bezwaar gemaakt tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft voornoemde brief op 11 februari 2019 ontvangen. Hij heeft met toepassing van artikel 6:15 van de Awb deze brief van belanghebbende naar de rechtbank doorgestuurd.

2.2.

De rechtbank zal eerst beoordelen of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld.

2.2.1.

Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de indieningstermijn voor het beroepschrift 6 weken. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan die zijn verzonden op 14 december 2018, 10 januari 2019 en 14 januari 2019. De beroepstermijnen zijn geëindigd op respectievelijk 25 januari 2019, 21 februari 2019 en 25 februari 2019. Voor het bepalen of het beroepschrift tijdig is ingediend, geldt op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb het tijdstip waarop het bij het onbevoegde orgaan is ingediend, dat is 11 februari 2019.

2.2.2.

Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 december 2018 is dus niet tijdig. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep blijft achterwege, indien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank heeft bij brief van 19 januari 2021 aan belanghebbende gevraagd waarom zij buiten de termijn van 6 weken beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft bij brief van 25 maart 2021 haar vraag herhaald. Daarop is geen reactie ontvangen. Omdat er geen redenen zijn aangevoerd waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar is, komt de rechtbank tot het oordeel dat het ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 december 2018 niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden beschikkingen met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2018 inzake de WOZ en de met die beschikkingen in één geschrift bekendgemaakte aanslagen.

2.2.3.

Voor zover het beroepschrift ziet op de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, verzonden op 10 januari 2019 en 14 januari 2019, is het wel tijdig ingediend.

Beschikkingen met [aanslag]

2.3.

De heffingsambtenaar heeft wegens termijnoverschrijding het bezwaar tegen de beschikkingen met aanslagnummers 5081611 en 5049750 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft gesteld (i) dat de heffingsambtenaar het juiste adres in Zwitserland nooit en te nimmer heeft verwerkt en dat pas na veel aandringen het adres in Zwitserland in november 2017 juist is verwerkt, (ii) dat dat niet heeft mogen leiden tot toezendingen van de aanslagen en (iii) dat zij de beschikkingen pas na 15 november 2018 heeft ontvangen.

2.4.

De rechtbank stelt voorop dat hier dient te worden beoordeeld of de beschikkingen met [aanslag] (met betrekking tot het jaar 2011) en [aanslag] (met betrekking tot het jaar 2010) op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt (artikel 3:41 Awb) door de verzending naar het juiste adres van belanghebbende. De bewijslast daarvan rust op de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat, wegens systeemtechnische redenen, het alleen mogelijk is om een kopie van onderhavige aanslagbiljetten op te roepen met het laatst bekende adres van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft om die reden geen kopieën van biljetten van aanslagnummers [aanslag], waarop het toen geldende (toezend)adres staat vermeld, overgelegd. De rechtbank is, met dat wat de heffingsambtenaar heeft verstrekt, van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikkingen met aanslagnummers [aanslag] op het (toen juiste) adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel dat die beschikkingen belanghebbende anderszins hebben bereikt.1 Het voorgaande betekent dat voornoemde beschikkingen niet op de juiste wijze zijn verzonden en bekend zijn gemaakt.

2.5.

Nu belanghebbende heeft gesteld dat zij de aanslagen pas na 15 november 2018 heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de bekendmaking van de beschikkingen met aanslagnummers [aanslag] op of kort na 15 november 2018 is geschied. Niet in geschil is dat belanghebbende daartegen bij brieven van 12 december 2018 bezwaar heeft gemaakt. De bezwaren zijn derhalve tijdig. De heffingsambtenaar heeft deze bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaken naar de heffingsambtenaar terugverwezen voor een inhoudelijke beoordeling.

Conclusie

2.6.

Gelet op het vorenstaande is het beroep inzake de uitspraak op bezwaar van 11 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep inzake de uitspraken op bezwaar van 7 januari 2019 en 10 januari 2019 gegrond verklaard.

2.7.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 5 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.