Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4079, AWB - 19 _ 5529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4079, AWB - 19 _ 5529

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 augustus 2021
Datum publicatie
20 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4079
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5529

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummers BRE 19/5529 en 19/5530

gemachtigde: mr. T.C. van Wagensveld (Van Wagensveld & Zonneveld)

en

verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende onderstaande definitieve aanslagen toeristenbelasting opgelegd:

Zaaknummer

Jaar

Soort

Bedrag

19/5529

2015

aanslag

€ 79.497,00

19/5530

2016

aanslag

€ 80.219,70

Belanghebbende heeft tegen voormelde aanslagen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 september 2019 de bezwaren tegen de aanslagen over 2015 en 2016 ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.

De zaken zijn behandeld op de zitting van 12 mei 2021. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar directeur-grootaandeelhouder [naam] , bijgestaan door de gemachtigde van belanghebbende mr. T.C. van Wagensveld, verbonden aan Van Wagensveld & Zonneveld te Amsterdam. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .

De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten

1. Belanghebbende is verhuurder en beheerder van het complex gelegen aan de [adres] te [plaats 2] . Dit complex wordt door partijen, evenals hierna, aangeduid als ‘ [complex] ’. Eigenaar van [complex] is [B.V.] , een zustervennootschap van belanghebbende. Belanghebbende verhuurt [complex] aan diverse uitzendbureaus ten behoeve van de huisvestiging van door de uitzendbureaus te werk gestelde arbeidsmigranten. Met de uitzendbureaus is belanghebbende onder meer overeengekomen dat belanghebbende verantwoordelijk is voor het beheer van het complex.

2. [B.V.] heeft met de gemeente Halderberge een beheersovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over de beheersmatige aspecten van de migrantenhuisvesting. In de beheer- en toezichtovereenkomst tussen [B.V.] en belanghebbende is afgesproken dat belanghebbende de exploitatie voor de huisvesting van arbeidsmigranten op [complex] conform het gestelde in de beheersovereenkomst met de gemeente Halderberge uitvoert. In deze beheersovereen-komst is opgenomen dat belanghebbende een nachtregister bijhoudt van de personen die op de locatie overnachten en een verblijfsregister waaruit blijkt welke personen op de locatie aanwezig zijn. Bewoners, die er langer dan 2/3 van een halfjaar (oftewel 4 maanden) woonachtig zijn, worden ingeschreven in de gemeentelijke basisregistratie (hierna: BRP). In deze beheersovereenkomst is verder onder meer opgenomen dat er permanent een beheerder aanwezig moet zijn op het complex.

3. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aangiftebiljetten toeristenbelasting voor de jaren 2015 en 2016 uitgereikt. De aangiftebiljetten zijn retour ontvangen met daarop naam en adres ingevuld en ‘nee’ aangekruist onder ‘Belastingplicht’, als antwoord op de vraag ‘Heeft u in het belastingjaar tegen vergoeding, in welke vorm dan ook, gelegenheid tot overnachten gegeven?’. De aangiftebiljetten zijn gedateerd op 3 maart 2016 (voor het jaar 2015) respectievelijk 15 februari 2017 (voor het jaar 2016) en ondertekend.

4. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende meerdere malen verzocht om voor de onderhavige jaren gegevens te verstrekken met betrekking tot het aantal overnachtingen door personen die niet zijn ingeschreven in de BRP. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar bij brief van 24 april 2018 belanghebbende nog vier weken de gelegenheid gegeven om de ingediende aangiften 2015 en 2016 aan te vullen en aangekondigd dat anders de aanslagen toeristenbelasting 2015 en 2016 ambtshalve zouden worden vastgesteld, gebaseerd op het aantal bedden en een bezetting van 90%. In de brief is tevens gewezen op de omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

5. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen voornoemde brief, die zij heeft opgevat als een informatiebeschikking. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 29 mei 2018 gereageerd dat de brief van 24 april 2018 geen voor bezwaar vatbare informatiebeschikking in de zin van artikel 52a AWR is en dat de omkering van de bewijslast is gebaseerd op het niet doen van de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AWR. De heffingsambtenaar heeft binnen de gestelde termijn geen informatie van belanghebbende ontvangen. Daarop heeft de heffingsambtenaar met dagtekening 31 mei 2018 de aanslagen toeristenbelasting 2015 en 2016 ambtshalve vastgesteld naar een bezetting van 90% van 220 bedden, zijnde 72.270 overnachtingen per belastingjaar.

Geschil

6. Tussen partijen is in geschil of de aanslagen toeristenbelasting terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Indien dit het geval mocht zijn, dan is de hoogte van de aanslagen in geschil.

Juridisch kader

7. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Belastingplicht

8. Belanghebbende is, ook na de uitspraak van het gerechtshof1 betreffende de (voorlopige) aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2013, 2014 en 2015, van mening dat zij niet kan worden aangemerkt als degene die gelegenheid tot verblijf biedt in de zin van artikel 224 van de Gemeentewet en dat zij daarom niet belastingplichtig is voor de toeristenbelasting. Belanghebbende verhuurt de ruimtes/gebouwen en de huurders zijn degene die bepalen of en in welke mate personen daar kunnen verblijven en daar ook feitelijk de gelegenheid toe geven. Een gemeubileerde kamer verhuren is anders dan de was doen en andere bijkomende diensten verrichten. Belanghebbende heeft alleen twee werknemers in dienst in het kader van de beheersovereenkomst met de gemeente Halderberge. Verder oefent belanghebbende geen activiteiten uit. Het Hof heeft deze feiten onvoldoende meegewogen. Daarom wil belanghebbende nogmaals uitspraak over de jaren 2015 en 2016, ook al is de situatie ongewijzigd.

9. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende als belastingplichtige dient te worden aangemerkt, conform het eindoordeel van het Hof.

10. De rechtbank is van oordeel dat uit de taken van de beheerder, die in dienst is bij belanghebbende, alsmede uit het, naast het ter beschikking stellen van bedden, aanvullende dienstbetoon door belanghebbende, volgt dat belanghebbende in dit geval (voor de jaren 2015 en 2016) aan te merken is als degene die gelegenheid biedt tot verblijf tegen vergoeding als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van de toeristenbelasting van de gemeente Halderberge (hierna: de Verordening) en artikel 224 van de Gemeentewet. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van het gerechtshof2, waarin reeds alle feiten en omstandigheden voor het jaar 2015 volledig zijn beoordeeld en waaraan de conclusie is verbonden dat belanghebbende belastingplichtig is voor de toeristenbelasting. Aangezien de feiten en omstandigheden voor de jaren 2015 en 2016 ongewijzigd zijn en de Verordening evenmin is gewijzigd, is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank terecht aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting. Dat belanghebbende geen diensten zoals wasserij en stomerij aanbiedt aan de arbeidsmigranten, doet aan het voorgaande niet af. Onder verwijzing naar overweging 4.11 van de uitspraak van de rechtbank3 die vooraf is gegaan aan voornoemde uitspraak van het gerechtshof, staat dit er immers niet aan in de weg dat gelet op de overige feiten en omstandigheden belanghebbende is aan te merken als degene die de arbeidsmigranten gelegenheid tot verblijf biedt. De rechtbank ziet geen reden om daar nu anders over te oordelen.

11. Belanghebbende voert tevens aan dat vanaf 2018 geen aanslagen toeristenbelasting meer opgelegd zijn, terwijl het enige verschil met voorgaande jaren is dat er in 2015 en 2016 meerdere huurders waren en in 2018 slechts één huurder. Hij heeft namelijk in 2018 nog steeds een werknemer in dienst om erop toe te zien dat de beheersovereenkomst goed wordt uitgevoerd. Belanghebbende redeneert dat de gemeente vanaf 2018 kennelijk van mening is dat de huurder moet worden aangemerkt als de belastingplichtige. Dit zou dan ook voor 2015 en 2016 moeten gelden, waardoor belanghebbende voor deze jaren niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt.

12. Volgens de heffingsambtenaar worden de aanslagen toeristenbelasting vanaf het jaar 2018 om een andere reden niet meer aan belanghebbende opgelegd, namelijk vanwege de brief van belanghebbende aan de heffingsambtenaar dat per 1 januari 2018 alle activiteiten worden overgenomen door Indemanda Huisvesting Nederland B.V. (hierna: Indemanda) en belanghebbende per die datum alle werkzaamheden op locatie stopt.

13. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van belanghebbende met dagtekening 6 december 2017 en uit artikel 6 van de huurovereenkomst met Indemanda van 23 oktober 2017 duidelijk blijkt dat vanaf 2018 sprake is van andere feiten en omstandigheden. De activiteiten van belanghebbende zijn per 1 januari 2018 overgenomen door Indemanda en belanghebbende heeft alle activiteiten per die datum beëindigd. Dat betekent dat belanghebbende per 1 januari 2018 niet langer is aan te merken als degene die de arbeidsmigranten gelegenheid tot verblijf biedt en dus niet langer is aan te merken als belastingplichtige. Het feit dat belanghebbende nog altijd een werknemer in dienst heeft als extra controle of de beheersovereenkomst goed wordt uitgevoerd, maakt dit niet anders. Deze gewijzigde feiten en omstandigheden in 2018 kunnen niet leiden tot een ander oordeel over de belastingplicht van belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016.

14. De beroepsgronden, voor zover gericht tegen de belastingplicht voor de toeristenbelasting voor de jaren 2015 en 2016, zijn daarom ongegrond.

De aanslagen toeristenbelasting

15. Belanghebbende stelt dat geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast, omdat zij de vereiste aangiften toeristenbelasting heeft gedaan. Zij heeft in de aangiften aangegeven dat zij van mening is niet belastingplichtig te zijn, omdat er op dat moment nog een juridische procedure liep over de belastingplicht. Volgens haar was er op dat moment dan ook sprake van een pleitbaar standpunt.

16. Volgens de heffingsambtenaar zijn de vereiste aangiften niet gedaan, omdat evident was dat een vraag verkeerd was beantwoord. Het gerechtshof heeft immers geoordeeld dat belanghebbende belastingplichtig was voor die jaren. Als er dan niets is ingevuld bij het aantal overnachtingen, kan dat niet juist zijn. Daarna heeft belanghebbende nooit antwoord gegeven op de vraag hoeveel overnachtingen er zijn geweest. Omdat daarmee de vereiste aangiften niet zijn gedaan, zijn de aanslagen volgens de heffingsambtenaar terecht ambtshalve vastgesteld.

17. Naar het oordeel van de rechtbank was de heffingsambtenaar niet bevoegd om de aanslagen schattenderwijs vast te stellen.

De rechtbank heeft op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan over de belastingplicht van belanghebbende ten aanzien van de jaren 2013, 2014 en 2015 en het gerechtshof op

16 februari 2018. De aangiften toeristenbelasting zijn dus - gezien de ten tijde van de aangiftes nog de lopende juridische procedures - op basis van een pleitbaar standpunt over de belastingplicht, volledig ingevuld en op juiste wijze ingediend. Een aangifte die berust op een onjuist, maar goed verdedigbaar standpunt, is immers de vereiste aangifte. 4

De rechtbank wijst erop dat op het aangiftebiljet is vermeld, dat indien ‘nee’ is geantwoord bij belastingplicht, de volgende vragen niet meer hoeven te worden ingevuld en volstaan kan worden met ondertekening, datering en terugzending van het formulier. Aan deze eisen is voldaan.

Daarnaast heeft de heffingsambtenaar uitdrukkelijk verklaard dat zijn brief van 24 april 2018 niet kan worden beschouwd als een (onherroepelijke) informatiebeschikking. De rechtbank is het hier mee eens. De brief van 24 april 2018 is naar het oordeel van de rechtbank een herstel verzuim brief gecombineerd met een informatievordering. Belanghebbende wordt immers in de gelegenheid gesteld om het verzuim (het volgens de heffingsambtenaar onjuiste antwoord op vraag 2 van de aangifte) te herstellen en alsnog de benodigde informatie te overleggen.

Nu de vereiste aangiften zijn gedaan en geen sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking, kan er ook geen sprake zijn van omkering van de bewijslast in de zin van artikel 25 AWR.

18. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat aanslagen die ambtshalve worden opgelegd, op een redelijke schatting dienen te berusten. De inschatting van de heffingsambtenaar dat er in de jaren 2015 en 2016 sprake zal zijn geweest van 90% bezetting van het aantal bedden, zonder rekening te houden met de inschrijvingsproblematiek in het BRP en de bekende gegevens over het aantal bezette bedden in de voorgaande jaren, acht de rechtbank niet redelijk.

Conclusie

19. Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen gegrond worden verklaard. De uitspraken op bezwaar zullen worden vernietigd en de ambtshalve aanslagen toeristenbelasting 2015 en 2016 zullen worden herroepen.

Griffierecht en proceskosten

20. De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Gezien de samenhang tussen beide zaken, is de rechtbank van oordeel dat slechts 1 punt hoeft te worden toegekend voor de twee beroepschriften. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

21. De rechtbank gelast tevens de heffingsambtenaar het door belanghebbende in beide zaken betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

herroept de aanslagen toeristenbelasting 2015 en 2016;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van

€ 690,- aan haar vergoedt;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid vanmr. W.H.M. Venmans, griffier, op 4 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.

rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bijlage