Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4083, AWB - 20 _ 7551
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4083, AWB - 20 _ 7551
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 augustus 2021
- Datum publicatie
- 23 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4083
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7551
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7551
uitspraak van 6 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 130.438, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 152 ( [aanslagnummer] ) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende drijft een eenmanszaak met de naam ‘ [E] ’. De onderneming houdt zich bezig met de handel in kaasproducten en aanverwante artikelen op de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] (hierna: de drie markten).
Op 25 juli 2016 heeft – volgens de betreffende overeenkomst – [E] , vertegenwoordigd door belanghebbende, een verkoopovereenkomst gesloten met de vennootschap onder firma genaamd ‘Kaashandel [X] V.O.F.’ (hierna: [X] ). De verkoopovereenkomst strekt er toe het recht tot de verkoop van kaas- en zuivelproducten op de drie markten alsmede goodwill, voorraad en inventaris per 15 augustus 2016 over te dragen. De bepalingen uit deze overeenkomst luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“IN AANMERKING NEMENDE:
- -
-
Dat verkoopster op het adres [adres] een onderneming exploiteert in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [E] ;
- -
-
dat verkoopster de ambulante handel in kaasproducten en aanverwante artikelen uitoefent op grond van het exploitatierecht op de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] ;
- -
-
(..)
- -
-
dat partijen thans volledige overeenstemming hebben bereikt omtrent de overname van de drie marktplaatsen: de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] ;
(..)
Artikel 1- Koop en verkoop
-
Verkoopster verkoopt hierbij het recht tot de verkoop van kaas-en zuivelproducten op de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] per ingang van 15 augustus 2016, gelijk koper het recht tot verkoop van kaas- en zuivelproducten van de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] koopt per ingang van voorgenoemde datum.
-
Verkoopster gaat met koper per ingang van 1 januari 2016 een Vennootschap onder Firma onder de naam [bedrijfsnaam] aan voor bepaalde tijd. Na overschrijving van de marktvergunningen op naam van de heer [X] voor de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] wordt de Vennootschap onder Firma ontbonden.
-
Onder de in dit artikel bedoelde koop en verkoop zijn tevens begrepen de goodwill, voorraad en inventaris verbonden aan de naamstelling van de drie marktplaatsen.
Artikel 2- Eigendomsoverdracht
De eigendomsoverdracht ter zake de koop en verkoop, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 van deze overeenkomst, geschiedt met ingang van maandag 15 augustus 2016.
Artikel 3- Prijs/betaling
1. De verkoopprijs voor het exploitatierecht van de activiteiten en de goodwill, voorraad en inventaris bedraagt in haar totaliteit € 85.000 – (zegge vijfentachtigduizend euro).
De koopprijs voor de activiteiten en de goodwill kan als volgt worden gespecificeerd:
Recht op exploitatie (38.000) voorraad (ca. 10.000) en inventaris (ca. 14.000 bestelbus ca. 3000)
Totaal € 65.000,-
Goodwill naamstelling
van drie markten € 20.000,-
Eindtotaal € 85.000,-
(..)
Koper verplicht zich tot betaling van de goodwill, voorraad en inventaris á € 65.000,00 betreffende het recht op exploitatie in twee delen en wel op het moment van overdracht op maandag 15 augustus deel één á € 40.000,00 en 120 dagen later, op maandag 12 december 2016. deel twee á € 25.000,00.
De betaling van het bedrag m.b.t. de goodwill voor het op naam stellen van de markten zoals omschreven in artikel 3 lid 1 is direct opeisbaar zodra de drie markten op naam van koper is overgeschreven. Koper verplicht zich binnen vijf werkdagen na het op naam stellen van de drie marktplaatsen het bedrag volgens artikel 3 lid 1 aan verkoopster te zullen voldoen.
(..)
Artikel 4 Aanwezigheid en personeel
-
Indien na 15 augustus 2016 mocht blijken, dat verkoopster, dan wel een van haar mede vergunninghouders, op verzoek van de marktmeester aanwezig moet zijn op de markt, dan zal verkoopster, op eerste verzoek van koper aan deze eis van de marktmeester gehoor geven. Verkoopster zal alsdan aan koper, een kilometervergoeding in rekening brengen op basis van de maximaal door de belastingdienst toegestane vergoeding, te vermeerderen met een totaal bedrag van € 50.
-
Bij het verrichten van verkoopwerkzaamheden door verkoopster en of mede-vergunninghouder van verkoopster, stuurt verkoopster een factuur van € 20,- excl. BTW per gewerkt uur aan koper. Koper verplicht zich tot betaling na ontvangst van de factuur binnen vijf werkdagen op rekening van verkoopster.
-
Koper is gevrijwaard voor de overname van personeel.
-
Verkoopster en koper zullen zich inzetten om de vergunningen op naam van koper over te schrijven.
Artikel 5 verklaringen en garanties
-
(..)
-
(..)
-
(..)
-
(..)
-
Verkoopster verplicht zich ten opzichte van koper al het mogelijke te doen, teneinde te bewerkstellingen dat de marktplaatsen op naam worden gesteld van koper. Indien verkoopster deze inspanningsverplichting niet nakomt, is zij verplicht tot terugkoop van al hetgeen in het kader van de onderhavige koopovereenkomst door haar aan koper wordt verkocht.
(..)
Artikel 6 – Geheimhouding en tenaamstelling marktplaatsen
-
(..)
-
Verkoopster is bereid om een juridische samenwerking aan te gaan met koper teneinde de vergunningen van de dinsdagmarkt te [locatie 1] , de vrijdagmarkt te [locatie 2] en de zaterdagmarkt te [locatie 3] op naam van koper te zetten. Hierbij is gekozen voor een Vennootschap onder Firma welke haar activiteiten uitsluitend richt op de activiteiten op genoemde marktplaatsen.
(..)”
In het dossier bevinden zich, naast voornoemde koopovereenkomst, een tweetal V.O.F-overeenkomsten waarin eveneens bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de exploitatie van het recht tot de verkoop van kaas-en zuivelproducten op de drie markten. De eerste overeenkomst betreft een niet ondertekende overeenkomst tussen belanghebbende en de heer [X] . De tweede overeenkomst is gedateerd 1 augustus 2016 en vermeldt als partijen [X] en [E] . Ter zitting is vastgesteld dat hoewel er V.O.F.-overeenkomsten zijn, daar geen uitvoering aan is gegeven voor financiële en fiscale doeleinden. Ter zitting is tussen partijen vast komen te staan dat de hiervoor opgenomen bepalingen uit de verkoopovereenkomst (zie 2.2), de afspraken zijn zoals deze daadwerkelijk zijn gemaakt en zijn uitgevoerd. De rechtbank zal bij beoordeling van het geschil van deze afspraken uitgaan.
De marktvergunning voor de markt in [locatie 1] is per 17 oktober 2017 overgeschreven op naam van [X] . In december 2017 is vervolgens ook de marktvergunning voor [locatie 2] overgeschreven. De marktvergunning voor [locatie 3] staat tot op heden op naam van belanghebbende, vanwege problemen met de overschrijving van de vergunning.
In overeenstemming met artikel 3 van de verkoopovereenkomst (zie 2.2) heeft [X] een bedrag van in het totaal € 65.000 aan belanghebbende voldaan. Dit bedrag ziet op het recht op exploitatie (€ 38.000), de voorraad (€ 10.000) de inventaris (€ 14.000), en de bestelbus (€ 3.000). Het bedrag van € 20.000 dat ziet op de goodwill in verband de tenaamstelling van de drie markten is nog niet door [X] voldaan omdat de markt in [locatie 3] nog niet op zijn naam is overgeschreven.
Belanghebbende heeft op 21 december 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend. In zijn aangifte heeft hij een bedrag van € 84.916 als belastbare winst uit onderneming aangegeven. Belanghebbende heeft in zijn aangifte zelfstandigenaftrek van € 7.280 en een MKB-winstvrijstelling van € 13.824 geclaimd. Belanghebbende vermeldt in zijn aangifte dat fiscale oudedagsreserve eind 2016 € 34.273 bedraagt. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 bedraagt volgens de aangifte € 104.085.
Met dagtekening 31 januari 2020 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 aan belanghebbende opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag is de inspecteur als volgt afgeweken van de aangifte:
Belastbaar inkomen uit werk en woning in de aangifte: € 104.085
Vrijval fiscale oudedagsreserve: € 34.273 +
Stakingsaftrek: € 3.630 -/-
Correctie MKB-vrijstelling: € 4.290-/-
Totaal: € 130.438
In geschil is of het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 te hoog is vastgesteld. Dit geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
-
Drijft belanghebbende vanaf 15 augustus 2016 met de eenmanszaak [E] nog een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
-
Kan belanghebbende een extra bedrag van € 2.000 voor advieskosten ten laste van het resultaat van [E] brengen?
-
Heeft belanghebbende recht op meewerkaftrek?
Winst uit onderneming
Op grond van artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor wiens rekening en risico een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Op grond van artikel 3.2 van de Wet IB 2001 is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek.
Bij de beoordeling of sprake is van een onderneming voor de inkomstenbelasting dient onder andere te worden gekeken naar de mate van zelfstandigheid bij het verrichten van de werkzaamheden, de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden, het lopen van (ondernemers)risico, de winstverwachting, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers en het spraakgebruik.1 De elementen moeten in onderlinge samenhang gewogen en beoordeeld worden.
Tussen partijen staat vast dat de activa van de eenmanszaak [E] op grond van artikel 2 en 3 van de verkoopovereenkomst (zie 2.2) per 15 augustus 2016 zijn overgedragen aan [X] . Verder staat vast dat belanghebbende na de overdracht op 15 augustus 2016 nog aanwezig moet zijn op de markt wanneer de marktmeester daarom verzoekt. Voor deze verschijningsplicht ontvangt belanghebbende een kilometervergoeding en een vast bedrag van € 50 per keer.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of belanghebbende met hetgeen is overgebleven in de eenmanszaak na de overdracht op 15 augustus 2016, een onderneming uitoefent in de zin van de Wet IB 2001.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet langer als ondernemer valt aan te merken. Belanghebbende heeft zijn onderneming verkocht en de activiteiten die daarna nog resteren zijn niet voldoende om ondernemerschap aan te nemen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende zijn onderneming verkocht zonder dat sprake is van enige ontbindende voorwaarde. De activiteiten van belanghebbende moeten in dat kader gezien worden en zijn op zichzelf niet als ondernemingsactiviteit te beschouwen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de eenmanszaak [E] vanaf 15 augustus 2016 nog steeds kan worden aangemerkt als onderneming in de zin van de Wet IB 2001 gelet op de activiteiten daarvan. Ter onderbouwing voert hij aan dat hij ook na 15 augustus 2016 nog wekelijks op (in ieder geval) de markt in Rotterdam aanwezig is, dat zijn aanwezigheid gewenst is om het klantenbestand te onderhouden, dat hij de verplichting heeft zich in te spannen om de marktvergunning over te schrijven op naam van [X] en dat hij het risico loopt dat dit laatste niet lukt. Bovendien stelt belanghebbende dat in het geval de markten niet op naam van [X] worden overgeschreven, hij de daarmee samenhangende goodwill van € 20.000 en de vergoeding voor zijn marktbezoek niet zal ontvangen (zie 2.2.).
De rechtbank overweegt dat op de inspecteur – die zich beroept op het rechtsgevolg van staking van de onderneming – de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat na 15 augustus 2016 geen sprake meer is van een onderneming.
Op basis van de feiten en omstandigheden in het geheel bezien is de rechtbank van oordeel dat de na de overdracht van 15 augustus 2016 resterende activiteiten niet voldoende zijn om te kunnen spreken van een onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Gelet op de gemaakte afspraken heeft belanghebbende de onderneming van de eenmanszaak verkocht waarbij de opeisbaarheid van een deel van de overeengekomen koopsom afhangt van de overdracht van de marktvergunning voor de markt in Rotterdam. In dat verband heeft belanghebbende nog een verplichting jegens [X] om enige arbeidsinspanningen te verrichten doordat hij op afroep naar de markt in Rotterdam moet gaan. Daarnaast moet hij zich inspannen om de vergunning over te dragen. Los daarvan kan belanghebbende nog worden ingeschakeld voor verkoopactiviteiten waar hij dan apart een rekening voor kan sturen. Uit door de inspecteur overgelegde cijfers over 2017 blijkt dat belanghebbende in dat jaar geen omzet meer heeft behaald. De rechtbank leidt daaruit af dat belanghebbende – in ieder geval in 2017 – geen omzet heeft behaald met marktbezoeken of verkoopactiviteiten. Hoewel belanghebbende stelt dat dit wel is gebeurd, is dit niet met objectief bewijs gestaafd. Ook voor 2016 zijn geen aanknopingspunten te vinden dat belanghebbende na 15 augustus 2016 wel enige vorm van omzet heeft genoten: uit de correspondentie die belanghebbende met de inspecteur heeft gevoerd is veeleer aannemelijk dat dit niet het geval is geweest. De rechtbank laat in het midden of de vordering die belanghebbende heeft op [X] ondernemingsvermogen is. Al zou dit zo zijn, dan is het enkel hebben van deze vordering in combinatie met de beperkte arbeidsinspanning van belanghebbende volgens de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat de activiteiten van de eenmanszaak als onderneming kunnen worden aangemerkt op grond van het in 2.10 gestelde kader. Immers blijkt uit de gemaakte afspraken niet van zelfstandigheid van belanghebbende aangezien hij op afroep beschikbaar moet zijn, en zijn er ook geen aanwijzingen dat dit feitelijk wel zo is in verband met bijvoorbeeld verkoop- of andere activiteiten. De gemaakte afspraken kunnen verder slechts tot een zeer beperkt resultaat leiden, waarbij van enige andere activiteit niet is gebleken. Verder volgt uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel dat [X] bedrijfsleider is met volledige volmacht, wat erop duidt dat ook naar buiten toe [X] optreedt als vertegenwoordiger van de marktexploitant [E] en belanghebbende daar geen rol in vervult. Dit alles duidt erop dat sprake is geweest van een verkoop van de onderneming. De rechtbank onderkent dat belanghebbende contractueel verplicht is om bepaalde activiteiten uit te voeren en dat elementen zijn overeengekomen waarvan nog onzeker is hoe deze uitpakken. Dat als zodanig is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te oordelen dat de eenmanszaak van belanghebbende voor fiscale doeleinden een onderneming blijft. Per 15 augustus 2016 is dus voor fiscale doeleinden sprake van een staking van de eenmanszaak.
Op grond van artikel 3.70 van de Wet IB 2001 neemt een gevormde oudedagsreserve af met het bedrag waarmee die reserve het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar overtreft indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming in dat jaar is gestaakt. Indien een belastingplichtige als ondernemer winst geniet uit meer dan één onderneming, kan onder bepaalde voorwaarden de oudedagsreserve bij staking worden doorgeschoven van de gestaakte onderneming naar een andere onderneming voor zover de oudedagsreserve niet uitgaat boven het ondernemingsvermogen van de laatste onderneming bij het einde van het kalenderjaar.2 Gelet op het standpunt van belanghebbende dat aan de V.O.F.- overeenkomsten in het dossier geen betekenis toekomt en gezien het feit dat er van de V.O.F’s geen stukken in het dossier zitten waaruit het ondernemingsvermogen eind 2016 blijkt, kan deze regeling naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegepast. De rechtbank acht de door de inspecteur doorgevoerde correcties (zie 2.7) juist.
Advieskosten en ondernemingsaftrek
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat er een bedrag van € 2.000 aan advieskosten in aftrek moet worden gebracht op de belastbare winst uit onderneming. De inspecteur heeft deze kosten betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de bewijslast en heeft hij, tegenover de betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat deze door hem gestelde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze ten laste van de winst uit onderneming moeten worden gebracht. Belanghebbende heeft de kosten in het geheel niet nader onderbouwd en heeft niet inzichtelijk gemaakt welke advieswerkzaamheden voor de onderneming zouden zijn verricht. Bovendien heeft belanghebbende niet gemotiveerd dat het zakelijke kosten betreft die voor de onderneming zijn gemaakt.
Ten slotte stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij recht heeft op meewerkaftrek van € 3.110, omdat zijn echtgenote 1.736 uren heeft gewerkt voor [E] in het jaar 2016. Op grond van artikel 3.78, eerste lid, van de Wet IB 2001 geldt de meewerkaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. Op belanghebbende rust de bewijslast dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de meewerkaftrek. Het door belanghebbende overgelegde overzicht van de uren die volgens hem door zijn echtgenote aan de onderneming zijn besteed, acht de rechtbank daarvoor, zonder nadere onderbouwing en gelet op de betwisting van de inspecteur, onvoldoende. Bovendien is gesteld noch gebleken dat aan de voorwaarde is voldaan dat de echtgenote de werkzaamheden verricht zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op toepassing van de meewerkaftrek.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 6 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.