Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4109, AWB - 20 _ 5454
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4109, AWB - 20 _ 5454
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 juli 2021
- Datum publicatie
- 13 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4109
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5454
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/5454 PARKBL
en
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 28 december 2019 en aanslagnummer [aanslagnummer] , verzonden aan belanghebbende op 31 december 2019 (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 25 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 juni 2021. Belanghebbende was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .
Overwegingen
1. Ontvankelijkheid
De heffingsambtenaar stelt in zijn verweerschrift dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat de indiener van bezwaar en beroep niet degene is die belang heeft bij het besluit. Hij was namelijk niet degene die het voertuig heeft geparkeerd dan wel te kennen heeft gegeven de verschuldigde parkeerbelasting te willen voldoen.
Niet in geschil is dat de indiener van het bezwaar- en het beroepschrift de eigenaar van de auto is. Evenmin is in geschil dat geen parkeerbelasting is voldaan.
In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2019 (de Verordening) is het volgende opgenomen:
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a [de parkeerbelasting], geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat mede als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt:
a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;
b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat:
1e indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
2e (…).
Uit artikel 3, tweede lid, van de Verordening blijkt dat niet alleen degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd als belastingplichtige wordt aangemerkt, maar ook - zolang de belasting niet is voldaan - (mede) de houder van het motorvoertuig. Nu belanghebbende als eigenaar de houder van het motorvoertuig is, er geen parkeerbelasting is voldaan en aan hem de naheffingsaanslag is opgelegd, heeft hij belang bij de bezwaar- en beroepsprocedure.
De rechtbank is daarom van oordeel dat hij terecht als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is aangemerkt in bezwaar en in beroep.
2. Inleiding
De auto met kenteken [kenteken] stond op 28 december 2019, omstreeks 16:15 uur, stil op een parkeerplaats aan de [straat] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 64,20 opgelegd, bestaande uit € 2,20 parkeerbelasting en € 62,00 aan kosten van de naheffing.
3. Standpunt belanghebbende
Belanghebbende voert aan dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. Zijn dochter heeft haar zus en zwager opgehaald in de [straat] . Zij heeft de auto in een parkeervak geparkeerd, omdat het in die straat druk kan zijn. Haar zus moest nog even naar het toilet en nog geen drie minuten later zijn zij naar de auto gelopen en weggereden. Haar zus heeft een parkeervergunning met timeslots voor bezoekers en als belanghebbende of familieleden op bezoek komen, wordt de betreffende auto gelijk aangemeld. Omdat ze in dit geval gelijk weer weg zijn gegaan is dat niet gedaan.
4. Standpunt heffingsambtenaar
Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, omdat geen sprake was van kort parkeren om mensen op te halen die in de auto moesten stappen (het zogenaamde onmiddellijk in- en uitstappen).
5. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Daartoe dient de vraag te worden beantwoord of sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen.
6. Toetsingskader van de rechtbank
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
7. Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat onder het begrip ‘onmiddellijk in- of uitstappen’ als bedoeld in de voormelde Verordening slechts handelingen kunnen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende 2 à 3 minuten op de parkeerplaats achterlaten van een auto kan daaronder niet worden begrepen.2 Het doen staan van een voertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn.
De rechtbank leidt uit de verklaring van belanghebbende af dat zijn dochter de auto in ieder geval ongeveer drie minuten heeft laten stilstaan op de parkeerplaats. Indien, zoals in dit geval, naast het in- en/of uitstappen activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden (het ophalen van zus en zwager en het toiletbezoek van zus) en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is geen sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen, maar van parkeren in de zin van voormelde Verordening. Daaruit volgt dat parkeerbelasting verschuldigd was.
Nu vaststaat dat (de dochter van) belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
8. Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: