Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4146, AWB - 19 _ 5235

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-07-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4146, AWB - 19 _ 5235

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 juli 2021
Datum publicatie
24 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4146
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5235

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 19/5235

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 30 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

belanghebbende,

gemachtigde: [naam gemachtigde belanghebbende] ( [naam bedrijf] )

en

verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 114.000,- (aanslagnummer [aanslagnummer] ). In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2019 bekendgemaakt.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 3 september 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 30 juli 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam gemachtigde belanghebbende 2] , verbonden aan [naam bedrijf] . De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger heffingsambtenaar] en [naam taxateur] (taxateur).

De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economisch verkeer van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 nader moet worden vastgesteld op € 112.000,-. De rechtbank heeft geen reden gezien om partijen hierin niet te volgen. Het beroep is dan ook gegrond verklaard.

2. Aangezien het beroep gegrond is verklaard, dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden.

3. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de vastgestelde waarde tot € 112.000,-;

-

vermindert de aanslag onroerende zaakbelastingen 2019 dienovereenkomstig;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47,- aan hem vergoedt;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.598,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier, op 30 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, de rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel