Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4376, AWB - 15 _ 3232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4376, AWB - 15 _ 3232

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 augustus 2021
Datum publicatie
13 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4376
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3232

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/3232 tot en met 15/3234, 16/1027 en 16/1028

uitspraak van 30 augustus 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Spanje),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Zitting

Een zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven.

Opmerking verdient daarbij het volgende met betrekking tot de zaken met zaaknummers 15/3232 tot en met 15/3234. De (aanvankelijk) betrokken belastingadviseur heeft weliswaar in de brief van 9 oktober 2015 gemeld een zitting te wensen, maar deze melding is klaarblijkelijk – gelet op de motivering –gedaan namens de participanten in belanghebbende, kennelijk uitgaande van een tussentijds gewijzigd inzicht over wie aanspraak kan maken op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Daarmee wordt echter eraan voorbij gegaan dat (i) de verzoeken om teruggaaf zijn gedaan door belanghebbende en dat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan door de inspecteur ten aanzien van belanghebbende, (ii) dat daarom alleen belanghebbende bevoegd is beroep in te stellen en, samenhangend, (iii) dat het Nederlandse fiscale procesrecht niet erin voorziet dat de participanten de procedure om een teruggaaf kunnen voortzetten in plaats van belanghebbende. Bovendien zijn de namen van de participanten niet bekendgemaakt en is geen door de participanten verleende machtiging overgelegd. Op (onder meer) dit een en ander is gewezen bij brief van de griffier van 29 april 2016. Hierop is niet gereageerd binnen de gestelde termijn, en ook niet tot op heden. Uit de brief van 9 oktober 2015 is niet voldoende duidelijk op te maken dat belanghebbende zelf een zitting wenst. Evenmin heeft belanghebbende, desgevraagd, naar aanleiding van de hierna vermelde brief van 16 juni 2021 kenbaar gemaakt een zitting te wensen.

In de zaken met zaaknummers 16/1027 en 16/1028 hebben beide partijen in 2016 expliciet gemeld dat uitspraak kan worden gedaan zonder dat een zitting plaatsvindt. Daarop is belanghebbende niet teruggekomen naar aanleiding van de brief van 16 juni 2021.

Inhoudelijk

Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:

-

het jaar 2008 (zaaknummer 16/1027);

-

het jaar 2009 (zaaknummer 16/1028);

-

het jaar 2010 (zaaknummer 15/3232);

-

het jaar 2011 (zaaknummer 15/3233);

-

het jaar 2012 (zaaknummer 15/3234).

Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).

De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 16 juni 2021, welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 24 juni 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.

Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 20081, is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering2 van belang.

De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.3

Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.

De beroepen van belanghebbende zijn daarom ongegrond.

Tot slot, in het beroepschrift in de zaken met zaaknummers 16/1027 en 16/1028 is gemeld dat het beroepschrift mede is ingediend namens de participanten in het fonds. Er is echter op geen enkele wijze beargumenteerd dat de participanten wel aanspraak zouden kunnen maken op teruggaaf van de dividendbelasting. Voor zover is beoogd namens de participanten zelfstandig beroep in te stellen, geldt bovendien het volgende. De inspecteur heeft onbestreden gesteld dat eerder geen bezwaar is gemaakt mede namens de participanten en dat de uitspraken op bezwaar daarom ook niet mede zagen op de participanten. De beroepen zijn reeds daarom niet-ontvankelijk voor zover ze zijn ingesteld namens de participanten. Om proceseconomische redenen gaat de rechtbank daarom eraan voorbij (i) dat de naam van de participanten onbekend is, wat op zichzelf een reden voor niet-ontvankelijkheid kan zijn4, en (ii) dat de griffier geen griffierecht heeft geheven.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen in alle zaken van belanghebbende ongegrond;

-

verklaart de beroepen in de zaken met zaaknummers 16/1027 en 16/1028 niet-ontvankelijk voor zover ze ook zijn ingesteld namens de participanten in belanghebbende.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx , griffier, op 30 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.