Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4447, 20/7097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4447, 20/7097

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 september 2021
Datum publicatie
17 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4447
Zaaknummer
20/7097

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/7097

Tussenuitspraak van 2 september 2021

Tussenuitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 27 mei 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de ten name van belanghebbende genomen informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2015 tot en met 2017 (hierna: de informatiebeschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden belanghebbende, mr. M. Hendriks en mr. M. van Leeuwen, advocaten te Nijmegen, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

- beslist als hierna overwogen onder 2.9;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

2 Gronden

2.1.

In beroep zijn de volgende vragen in geschil:

1. Heeft de inspecteur in beroep alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

2. Is de informatiebeschikking terecht genomen?

Op de zaak betrekking hebbende stukken

2.2.

Ingevolge artikel 8:42 van de Awb moet de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank verstrekken.

2.3.

In het kader van de uitleg van wat op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, is in het kader van artikel 8:42 van de Awb jurisprudentie gewezen1. Daarin zijn de volgende uitgangspunten in het bijzonder van belang.

De inspecteur dient in beginsel alle stukken die hem ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten aan de belanghebbende en aan de rechter te overleggen.

Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.

Een redelijke uitleg van artikel 8:42 van de Awb brengt mee dat de daarin opgenomen verplichting tot overlegging van stukken zich ook uitstrekt tot stukken die pas in de loop van het beroep ter beschikking van de inspecteur zijn gekomen.

Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de inspecteur heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken als hiervoor bedoeld die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Stukken die de inspecteur wel heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit, maar die voor de beoordeling van de zaak door de rechter niet (langer) van belang zijn, behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van stukken die betrekking hebben op een element van de aanslag dat in beroep niet (meer) ter discussie staat.

Als een stuk passages bevat die op de zaak betrekking hebben, is dit stuk als geheel een op de zaak betrekking hebbend stuk. De verplichting om dit stuk over te leggen, ziet daardoor niet slechts op de voor de beoordeling van de zaak relevante passages.

De beoordeling of de inhoud van het betreffende stuk voor de besluitvorming in de zaak van belang is (geweest), kan niet geschieden zonder kennisneming van die inhoud. Dit neemt niet weg dat de rechter onder omstandigheden ook zonder kennisneming van het desbetreffende stuk kan beslissen dat dit stuk niet van enig belang voor de besluitvorming kan zijn (geweest)2.

2.4.

Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Het volledige controledossier van het boekenonderzoek (dus niet alleen het controlerapport met bijlagen zoals reeds door de inspecteur met een beroep op artikel 8:29 van de Awb is overgelegd) bij [X] (hierna: het controledossier) en alle bijbehorende (interne) correspondentie en/of interne notities ontbreken, aldus belanghebbende.

2.5.

De inspecteur heeft het controledossier met een beroep op toepassing van artikel 8:29 van de Awb ingediend. Bij beslissing van 9 juli 2021 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek om geheimhouding van het controledossier zoals door de inspecteur is ingediend toegewezen.

2.6.

Ten aanzien van het controledossier stelt de inspecteur dat geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb). Volgens de inspecteur speelde het controledossier en dus ook alle bijbehorende (interne) correspondentie en/of interne notities geen enkele rol bij het stellen van vragen aan belanghebbende, bij het geven van de informatiebeschikking en bij de heroverweging daarvan in de bezwaarfase.

2.7.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de op de zaken betrekking hebbende stukken: alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan in relatie tot het nemen van de informatiebeschikking. Daartoe behoort in ieder geval het controledossier, voor zover dat niet reeds, al dan niet met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, is overgelegd. De inspecteur heeft immers zelf gesteld dat het controlerapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het boekenonderzoek bij [X] tot door de inspecteur verzamelde stukken behoort. Nu het controlerapport tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort, behoren daartoe ook de achterliggende stukken zoals het volledige controledossier en de (interne) correspondentie en interne notities. Dit brengt met zich dat ook het controledossier en de (interne) correspondentie en interne notities voorafgaande aan de overlegging van het controlerapport van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of de informatiebeschikking terecht is genomen Nu het verzoek om geheimhouding van het controledossier reeds is toegewezen, betreft het hier alleen nog de bijbehorende (interne) correspondentie en/of interne notities. Zonder kennisneming van die stukken kan niet worden uitgesloten dat de stukken van enig belang voor de besluitvorming in de onderhavige zaak zijn geweest3.

2.8.

Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd. De inspecteur heeft ter zitting een toelichting gegeven op de procedure die is gevolgd met betrekking tot het woonplaatsonderzoek en heeft daarbij aangegeven dat is gehandeld op basis van ontvangen signalen die zouden zijn gecommuniceerd met verschillende teams binnen de belastingdienst. Daarbij heeft de inspecteur (bij gebrek aan kennis) bestreden dat de door belanghebbende gevraagde stukken bestaan. Uit die toelichting is echter naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de door belanghebbende gevraagde stukken niet aanwezig zijn. Immers, niet volledig duidelijk is geworden hoe de inspecteur naar aanleiding van het bedrijfsgesprek met belanghebbende ertoe gekomen is om de controle bij [X] te doen en vervolgens hoe dit weer is gekoppeld aan belanghebbende. De door de inspecteur ter zitting gegeven verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitsluitsel.

Conclusie

2.9.

De rechtbank heropent het onderzoek en stelt de inspecteur in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de op de zaak betrekking hebbende stukken, te weten de nog niet door de inspecteur overgelegde onderdelen van het controledossier in het bijzonder de (interne) correspondentie en/of interne notities, in geding te brengen.

2.10.

Aan de behandeling van het tweede geschilpunt komt de rechtbank nog niet toe.

Deze tussenuitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 2 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.